ECLI:NL:RBDHA:2021:3498

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
NL20.874
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een beslissing op een asielaanvraag en de vaststelling van een dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 6 september 2019 een asielaanvraag ingediend. Na het uitblijven van een beslissing heeft eiser op 14 april 2020 beroep ingesteld. Verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft op 10 november 2020 de aanvraag ingewilligd, maar geen bestuurlijke dwangsom toegekend. Eiser heeft de rechtbank op 23 november 2020 geïnformeerd dat er geen beslissing was genomen over de verschuldigde dwangsom. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit niet nodig was volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in gebreke was, omdat de wettelijke beslistermijn van zes maanden op 6 maart 2020 was verstreken. Eiser heeft verweerder op 26 maart 2020 in gebreke gesteld, maar verweerder kon vanwege een overmachtssituatie van 16 maart tot 16 mei 2020 niet beslissen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bestuurlijke dwangsom vanaf 16 mei 2020 is gaan lopen en dat verweerder het maximale bedrag van € 1.442,- heeft verbeurd. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de dwangsom betreft en zelf de hoogte van de dwangsom vastgesteld. Eiser heeft recht op proceskostenvergoeding van € 267,-. De rechtbank heeft het beroep voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.8746
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Grigorjan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: F. el Benaissati).

Procesverloop

Eiser heeft op 6 september 2019 een asielaanvraag ingediend. Op 14 april 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag.
Verweerder heeft de stukken overgelegd en verweer gevoerd.
Bij besluit van 10 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd.
Verweerder heeft daarbij geen bestuurlijke dwangsom toegekend aan eiser.
Op 23 november 2020 heeft eiser de rechtbank bericht dat verweerder geen beslissing heeft genomen met betrekking tot de verschuldigde dwangsom. Eiser verzoekt de rechtbank het beroep gegrond te verklaren en verweerder tot het betalen van de verschuldigde dwangsom en proceskosten te veroordelen.
Verweerder heeft in reactie hierop op 16 december 2020 de rechtbank bericht dat er zo spoedig mogelijk nog een separaat dwangsombesluit zal volgen. Tot op heden heeft de rechtbank nog geen dwangsombesluit ontvangen.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).
2. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het
beroep tegemoet komt. De rechtbank constateert dat niet geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van eiser, omdat verweerder hem in het bestreden besluit geen dwangsom heeft toegekend. Niet gebleken is dat eiser nog een belang heeft bij het beoordelen van het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelt in deze uitspraak wel over de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke dwangsom.
3. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een
‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
4. Eiser heeft zijn aanvraag op 6 september 2019 ingediend. Op grond van artikel 42 van de Vw moet verweerder binnen zes maanden beslissen op de aanvraag. Verweerder had dus uiterlijk op 6 maart 2020 moeten beslissen. Verder blijkt dat eiser verweerder op 26 maart 2020 in gebreke heeft gesteld. Op dat moment was de wettelijke beslistermijn van zes maanden verstreken en was verweerder dus in gebreke tijdig een besluit te nemen op de aanvraag van eiser.
5. Uit uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 3 juli 20201 en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 december 20202 volgt dat vanaf 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 sprake was van een overmachtssituatie en dat verweerder in die periode niet kon beslissen op het asielverzoek omdat het niet mogelijk was vreemdelingen te horen. Dat betekent dat voor de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 verweerder geen dwangsommen voor het niet tijdig beslissen verbeurt. Voor deze zaak betekent dat het volgende. Eiser heeft verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld op 26 maart 2020. Nu op de datum van ingebrekestelling sprake was van een overmachtssituatie, is de bestuurlijke dwangsom twee weken na 16 mei 2020 gaan lopen. Omdat nadien meer dan 42 dagen zijn verstreken, heeft verweerder, met toepassing van artikel 8:55c en artikel 4:17 van de Awb, het maximale bedrag van € 1.442,- verbeurd.
5. Het beroep is dan ook gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover dit ziet op vaststelling van de dwangsom. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 1.442,-. Verweerder hoeft dus geen nieuw besluit te nemen.
6. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder in de proceskosten te veroordelen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over het vaststellen van de dwangsom wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 267,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het in het bestreden besluit vervatte dwangsombesluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van de verbeurde dwangsom;
  • stelt de hoogte van de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
  • verklaart het beroep voor het overige niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 267,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van H. Achrak, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal worden openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
09 maart 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.