In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de hoogte van een dwangsom die aan eiser is opgelegd. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.A. Krikke, had een asielaanvraag ingediend die op 4 augustus 2020 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was ingewilligd. Eiser stelde echter dat de toegekende dwangsom te laag was en dat verweerder geen overmacht had kunnen inroepen voor de periode waarin niet tijdig op zijn aanvraag was beslist. De rechtbank oordeelde dat er inderdaad sprake was van een overmachtssituatie van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020, maar dat verweerder vanaf 10 maart 2020 een dwangsom verbeurde. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder een dwangsom van € 1.442,- verschuldigd was, omdat er meer dan 42 dagen waren verstreken zonder een besluit. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de hoogte van de dwangsom betreft en zelf in de zaak voorzien. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 267,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan geraadpleegd worden via rechtspraak.nl.