ECLI:NL:RBDHA:2021:3830

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
16 april 2021
Zaaknummer
NL20.12428 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak op beroep tegen niet tijdig beslissen in asielaanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een asielzoekster, hierna aangeduid als opposante, tegen een eerdere uitspraak van 3 september 2020 waarin haar beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar asielaanvraag niet-ontvankelijk werd verklaard. Opposante had op 14 augustus 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling die opposante had ingediend niet voldeed aan de vereisten, omdat deze niet voldoende duidelijk maakte op welke aanvraag deze betrekking had. Opposante heeft echter verzet aangetekend, stellende dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voldoende op de hoogte was van haar aanvraag, onder andere omdat het zaaknummer in de ontvangstbevestiging van de ingebrekestelling was vermeld.

De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de omstandigheden van de zaak en de eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank concludeerde dat, hoewel het in het algemeen te veel eigen invulling van de verweerder vraagt om een ingebrekestelling zonder zaaknummer te herleiden, er in dit specifieke geval bijzondere omstandigheden waren die de rechtbank deden twijfelen aan de juistheid van de eerdere uitspraak. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet had aangetoond dat er sprake was van ambtelijke misslagen in vergelijkbare gevallen, en dat de ingebrekestelling van opposante voldoende duidelijk was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet gegrond, waardoor de eerdere uitspraak verviel en het onderzoek in de zaak werd hervat. De rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van opposante tot een bedrag van € 262,50. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.12428 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam opposante] , opposante

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. L. Sinoo).

Procesverloop

Op 15 juni 2020 heeft opposante beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit
op haar aanvraag van 14 augustus 2019 tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor
bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Bij uitspraak van 3 september 2020 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de Staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:55b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doet de bestuursrechter, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig acht.
Op grond van artikel 8:54 van de Awb kan de bestuursrechter, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:
a. de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,
b. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
c. het beroep kennelijk ongegrond is, of
d. het beroep kennelijk gegrond is.
2. De rechtbank heeft op grond van het voorgaande uitspraak gedaan zonder zitting en het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de door opposante bij de Staatssecretaris ingediende ingebrekestelling in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op haar asielaanvraag niet aan de daaraan te stellen voorwaarden voldeed. Daartoe overwoog de rechtbank dat niet voldoende duidelijk was op welke aanvraag de ingebrekestelling ziet, omdat daarin alleen de naam van opposante en haar V-nummer werden vermeld.
3. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank in de eerste plaats of zij in de buitenzittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
4. Opposante voert - voor zover van belang - aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet voldoende duidelijk was op welke aanvraag de ingebrekestelling van opposante zag. Opposante had ten tijde van het indienen van de ingebrekestelling immers maar één aanvraag ingediend bij de Staatssecretaris, te weten haar asielaanvraag. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4682, voert zij daarom aan dat voor de Staatssecretaris voldoende duidelijk was op welke aanvraag de ingebrekestelling zag. Dat de Staatssecretaris ook daadwerkelijk wist om welke aanvraag het ging blijkt ook uit het gegeven dat het zaaknummer van de asielaanvraag in de ontvangstbevestiging van de ingebrekestelling is vermeld. Daarbij komt dat de wijze waarop de gemachtigde van opposante het ingebrekestellingsformulier van de Staatssecretaris heeft ingevuld in het verleden voor andere vreemdelingen wel voldoende werd geacht, aldus opposante. Ter onderbouwing van deze stelling heeft zij zes ingebrekestellingen overgelegd naar aanleiding waarvan de Staatssecretaris dwangsommen heeft toegekend in verband met het niet tijdig beslissen op aanvragen. Ook heeft opposante kopieën van de daartoe strekkende besluiten overgelegd.
4.1
De Staatssecretaris stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat het te veel eigen invulling vergt om de ingebrekestelling van opposante te herleiden naar haar asielaanvraag. Dat hij aan de hand van het V-nummer heeft kunnen achterhalen welke aanvraag de ingebrekestelling betrof ontslaat opposante niet van haar verantwoordelijkheid om duidelijk te maken op welke aanvraag de ingebrekestelling betrekking heeft. Zij is daarin niet geslaagd, aldus de Staatssecretaris. Hij verwijst hierbij naar de uitspraken van de Afdeling en deze rechtbank van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3823, respectievelijk 9 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6328. Voorts stelt de Staatssecretaris zich op het standpunt dat de inhoud van de ontvangstbevestiging het voorgaande niet anders maakt. Hij verwijst hierbij naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 16 juli 2020, zaaknummers NL19.30967 en NL19.30970. Ten aanzien van de door opposante overgelegde stukken stelt de Staatssecretaris zich op het standpunt dat in die gevallen sprake was van ambtelijke misslagen en verwijst hij naar de uitspraak van de Afdeling van 9 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:12.
4.2
Van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb is sprake als duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvan is sprake indien voldoende duidelijk is op welke aanvraag het geschrift betrekking heeft, dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen.
4.3
Nu de Staatssecretaris het door opposante ingevulde standaardformulier “Ingebrekestelling bij niet tijdig beslissen” van de IND als een ingebrekestelling beschouwt, overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat voldoende duidelijk was dat opposante zich hiermee op het standpunt heeft gesteld dat de Staatssecretaris niet tijdig op een aanvraag heeft beslist en dat zij erop aandringt dat hij alsnog op deze aanvraag beslist. In geschil is enkel of voldoende duidelijk was op welke aanvraag het door opposante ingevulde formulier betrekking heeft en – in het verlengde daarvan – of de Staatssecretaris, door zich op het standpunt te stellen dat dit in het onderhavige geval niet voldoende duidelijk was, in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
4.4
Hoewel het in het algemeen te veel eigen invulling van verweerder vraagt om een ingebrekestelling waarin geen zaaknummer en/of datum van de (asiel)aanvraag wordt vermeld te herleiden tot de aanvraag waar het om gaat, spelen in de onderhavige kwestie enkele bijzondere omstandigheden.
4.5
Op 14 augustus 2019 heeft opposante asiel aangevraagd. Na die dag hebben alleen een aanmeldgehoor en een onderzoek door Bureau Documenten plaatsgevonden, waarna de gemachtigde van opposante op 4 maart 2020 de Staatssecretaris ervan op de hoogte heeft gesteld dat zij opposante zal bijstaan in haar asielprocedure. Op 10 maart 2020 heeft de gemachtigde van opposante namens opposante de ingebrekestelling ingediend. Daarop stond het V-nummer van opposante en de naam van haar gemachtigde. Voor deze datum heeft opposante geen aanvragen of andere documenten ingediend bij de Staatssecretaris. Op 12 maart 2020 heeft de Staatssecretaris een ontvangstbevestiging aan opposante verzonden, waarin hij aangeeft dat de termijn van twee weken is gestart waarin alsnog moet zijn beslist op de hoofdzaak. De Staatssecretaris heeft de stelling van opposante dat in deze ontvangstbevestiging door de Staatssecretaris het zaaknummer van de asielprocedure van opposante is vermeld niet betwist. Aan de hand van deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat niet buiten redelijke twijfel staat dat niet voldoende duidelijk was waar de ingebrekestelling op zag. Het vermelden van het zaaknummer van de asielprocedure in de ontvangstbevestiging door de Staatssecretaris lijkt er immers op te duiden dat verweerder de ingebrekestelling zelf aan de juiste – en enige – asielaanvraag heeft weten te koppelen.
4.6
De rechtbank acht in dit verband voorts van belang dat de Staatssecretaris in het verleden de naam en het Vnummer van een vreemdeling kennelijk voldoende heeft geacht voor het nemen van besluiten strekkende tot toekenning van bestuurlijke dwangsommen in verband met het niet tijdig beslissen. De Staatssecretaris kan niet zonder meer worden gevolgd in zijn niet nader toegelichte standpunt dat er sprake was van ambtelijke misslagen bij de door opposante aangehaalde gevallen en de verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 januari 2017. In die uitspraak werd een enkel geval aangehaald waarin ten onrechte een hoorzitting had plaatsgevonden, waardoor het standpunt van de Staatssecretaris met betrekking tot de ambtelijke misslag volstond. In de onderhavige zaak worden zes verschillende gevallen aangehaald, die door minimaal vier verschillende beslismedewerkers van de IND zijn afgedaan (waaronder een senior medewerker). De Staatssecretaris heeft niet uiteengezet wat zijn beleid op dit punt is of toegelicht waarom er sprake was van ambtelijke misslagen in die zes verschillende gevallen. Het staat daarom dan ook niet buiten redelijke twijfel dat de Staatssecretaris het gelijkheidsbeginsel niet heeft geschonden.
4.7
Gelet op het samenstel van voornoemde omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat niet buiten redelijke twijfel staat dat het beroep niet-ontvankelijk is.
5. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan. De zaak wordt hierna alsnog op een zitting behandeld. Ter voorlichting merkt de rechtbank op dat ook na het onderzoek ter zitting het eindoordeel kan zijn dat het beroep niet-ontvankelijk is.
6. De rechtbank veroordeelt de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in de door opposante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 262,50 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in de proceskosten van opposante tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Faulborn, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.