ECLI:NL:RBDHA:2021:4094
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van inburgeringsverplichting en artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft eiseres, een 56-jarige vrouw van Marokkaanse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland om bij haar echtgenoot te kunnen verblijven. De aanvraag werd op 30 april 2020 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan de inburgeringsverplichting. Eiseres had op 8 oktober 2019 het basisexamen inburgering in het buitenland afgelegd, maar was voor alle onderdelen niet geslaagd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 17 maart 2021 heeft eiseres aangevoerd dat zij vanwege bijzondere omstandigheden, zoals haar leeftijd, analfabetisme en medische problemen, ontheffing van de inburgeringsverplichting had moeten krijgen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eiseres niet in aanmerking komt voor ontheffing. De rechtbank concludeert dat eiseres niet voldoende inspanningen heeft verricht om zich voor te bereiden op het basisexamen en dat de door haar overgelegde medische verklaring niet voldoet aan de vereisten.
De rechtbank heeft ook de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM beoordeeld. Hoewel er sprake is van gezinsleven tussen eiseres en haar echtgenoot, heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder de belangen van eiseres in redelijkheid heeft kunnen afwegen tegen het algemeen belang van een restrictief toelatingsbeleid. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de afwijzing van de mvv bevestigd.