ECLI:NL:RBDHA:2021:5335

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
NL20.21467
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. F.A. van den Berg, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 14 december 2020, hield in dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Tijdens de zitting op 20 januari 2021 is de eiser niet verschenen, maar de staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. J.H.M. Post.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat Nederland een verzoek om terugname bij Italië heeft ingediend, waarop Italië niet tijdig heeft gereageerd. Hierdoor staat de verantwoordelijkheid van Italië vast. De rechtbank heeft ook het interstatelijk vertrouwensbeginsel in acht genomen, wat inhoudt dat er van mag worden uitgegaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt, tenzij de eiser kan aantonen dat dit niet het geval is. De eiser is er echter niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat er bij terugkeer naar Italië sprake zal zijn van een schending van artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de COVID-19 pandemie geen belemmering vormt voor de overdracht aan Italië, en dat de asielaanvraag van de eiser ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.21467
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.M. Post).

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Dit betekent dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. [2] In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
2. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) kan ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. [3] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen en dat bij terugkeer een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. [4]
3. Hierin is eiser niet geslaagd. De Afdeling heeft het Salvini-decreet eerder meegewogen in een beoordeling of ten aanzien van Italië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [5] Ook heeft de Afdeling het rapport van SFH en het AIDA-rapport [6] betrokken in meerdere uitspraken. Geoordeeld is dat er weliswaar tekortkomingen zijn in het asielsysteem in Italië, maar deze informatie wijkt niet wezenlijk af van wat daarvoor al bekend was. Tot op heden kan dan ook nog worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Van eiser mag bovendien worden verwacht dat hij zich bij problemen met opvang en het indienen van een asielverzoek wendt tot de daartoe aangewezen instanties of (hogere) autoriteiten in Italië. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen in zijn geval niet mogelijk, uiterst moeilijk of zinloos is.
4. Voor zover de gronden gericht zijn op de positie van kwetsbaren in Italië overweegt de rechtbank dat ten aanzien van eiser niet is gebleken dat hij een kwetsbaar persoon is. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van kwetsbaarheid
in de zin van het arrest Tarakhel. [7] Bovendien heeft de Afdeling geoordeeld dat verweerder ook in het geval van kwetsbare vreemdelingen ten aanzien van Italië nog steeds kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [8]
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
6. In beroep stelt eiser zich op het standpunt dat er door de COVID-19 pandemie sprake is van een feitelijke belemmering, waardoor eiser niet kan worden overgedragen aan Italië. De rechtbank wijst op een uitspraak van de Afdeling waarin is bepaald dat hierdoor de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig is. [9] Zodra de belemmeringen zijn opgeheven kan de vreemdeling in beginsel worden overgedragen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2021 door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.X. Scholten, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013
3.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4131), 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1861), 22 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2845), 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:986 en ECLI:NL:RVS:2020:987), 5 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1850) en 15 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2449).
4.Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Arrest van het EHRM van 4 november 2014, Tarakhel tegen Zwitserland ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.