ECLI:NL:RBDHA:2021:5785

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
AWB 20/4996 en AWB 20/1143
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het discretionaire beleid bij aanvragen voor verblijfsvergunningen op humanitaire gronden

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar afkomstig uit Oekraïne, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van humanitaire redenen. De aanvragen werden door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen omdat de eisers de leges niet hadden betaald. Na bezwaar en een verzoek om voorlopige voorziening, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris de aanvragen terecht buiten behandeling had gesteld, omdat de eisers niet voldoende hadden aangetoond dat zij in aanmerking kwamen voor vrijstelling van de leges. De rechtbank heeft de medische omstandigheden van de eisers, hun integratie in de Nederlandse samenleving en de situatie in Oekraïne beoordeeld, maar concludeerde dat er geen schrijnende omstandigheden waren die een uitzondering op het legesvereiste rechtvaardigden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eisers niet in aanmerking kwamen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM, omdat de omstandigheden in Oekraïne niet zodanig waren dat zij niet terug konden keren. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/4996 en AWB 20/1143
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 12 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser/verzoeker] , eiser/verzoeker

V-nummer: [V-nummer 1] en
[eiseres/verzoekster], eiseres/verzoekster
V-nummer: [V-nummer 2] ,
samen ook: eisers/verzoekers
(gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J. Hofstra).
Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eisers/verzoekers (hierna te noemen: eisers) tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘overige humanitaire redenen’ niet in behandeling genomen wegens niet betalen van leges.
Eisers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 15 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2020. Daarbij waren aanwezig eisers, hun gemachtigde en E.Y. Belyaeva als tolk. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht
1. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. Zij hebben hun verzoek onderbouwd met een verklaring van afwezigheid van inkomen en vermogen. De rechtbank wijst het verzoek om vrijstelling van betaling van het griffierecht daarom toe.
Inleiding
2. Eisers zijn gehuwd en afkomstig uit Oekraïne. Zij hebben op 27 februari 2015 asiel in Nederland gevraagd. De asielaanvragen zijn afgewezen bij besluiten van 13 juli 2015, die na de uitspraak van 17 februari 2016 van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (Afdeling) onherroepelijk zijn geworden. Eiseres heeft aanvragen ingediend voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Deze aanvragen zijn bij besluiten van 31 augustus 2016 en 10 juli 2018 onherroepelijk afgewezen. Op 1 maart 2019 hebben eisers deze aanvraag ingediend. Zij hebben verzocht om een verklaring van schrijnendheid als bedoeld in artikel 3.34a, onder k, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) voor vrijstelling van het betalen van leges en het mvv-vereiste en om het verlenen van een verblijfsvergunning.
De aanvraag
3. Eisers hebben bij hun aanvragen om met toepassing van de discretionaire bevoegdheid in het bezit te worden gesteld van verblijfsvergunningen het volgende naar voren gebracht. Eisers zijn begin 2015 gevlucht uit [plaatsnaam] voor de burgeroorlog in de Donbass regio. Eisers hebben daar alles verloren. Zij verblijven bijna vijf jaar in Nederland en zijn 66 en 67 jaar oud. Zij hebben beide ernstige medische problemen en kunnen niet zonder medische overdracht of begeleiding Nederland verlaten. Eiseres heeft PTSS een aanpassingsstoornis en een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en staat sinds 2016 onder behandeling van een psycholoog. Ook is eiseres vanwege artrose slecht ter been en heeft zij mantelzorg nodig. Zij is recent geopereerd aan een kwaadaardig gezwel. Eiser heeft een stralingsziekte doorgemaakt na de ramp in Tsjernobyl. Hij heeft een oogziekte en pijnklachten in zijn heup van artrose. Daarnaast gaat eiser gebukt onder de zorg voor eiseres. Eisers verwijzen naar hun medisch dossier van 30 januari 2019 van de behandelend psychiater, [A] , van [naam instelling] (de psychiater). Eisers zijn gewaardeerde leden van de Nederlandse samenleving en terugkeer naar het land van herkomst zou een schok zijn voor hun betrokken gemeenschap. Eisers hebben als ondersteuning verklaringen van hun sociale contacten overgelegd. Eisers vrezen dat zij als IDP-er [1] bij terugkeer naar het westelijk deel van de Oekraïne worden gediscrimineerd en dat zij niet in hun eerste levensbehoefte kunnen voorzien en dakloos zullen worden. Eisers hebben daarvoor verwezen naar de e-mailcorrespondentie met het project ‘Met Opgeheven Hoofd’ van Vluchtelingenwerk Midden-Nederland, naar het rapport van de UNHCR International Protection Consideration related to developments in Ukraine, Update III (rapport UNHCR) en naar het US State Department Country Report on Human Rights Pratices Oekraïne over 2017 (Country Report 2017). Voor aanspraak op sociale voorzieningen moeten eisers een IDP registratie zien te verkrijgen, wat volgens eisers, gezien hun medische toestand en leeftijd, onmogelijk is. Eisers zijn hun land van herkomst ontheemd en hebben geen contact meer met hun kinderen. Als Oost-Oekraïners worden zij in het westelijk deel van de Oekraïne gezien als separatisten. Daarnaast worden vrouwen in de Oekraïne seksueel lastiggevallen en gediscrimineerd op het gebied van inkomen. Tot slot vallen eisers net buiten de boot voor andere verblijfsvergunningen, waaronder artikel 64 van de Vw.
Het bestreden besluit
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eisers niet in behandeling genomen, omdat eisers geen leges hebben betaald en zij daarvoor niet op grond van artikel 3.34a, onder j, VV kunnen worden vrijgesteld. Eisers hebben geen vergunning met het verblijfsdoel ‘familie- en of gezinsleven’ aangevraagd en niet aannemelijk gemaakt dat zij de leges niet kunnen betalen door middel van het overleggen van een inkomensverklaring van de raad voor de Rechtsbijstand of verklaringen van familieleden en kennissen die aangeven dat zij ook niet in staat zijn om te helpen met het voldoen van de leges. Reeds daarom komen eisers niet voor legesvrijstelling in aanmerking op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder ziet geen aanleiding om eisers een verklaring op grond van artikel 3.34a, onder k, van het VV te verstrekken, omdat geen sprake is van schrijnende omstandigheden die aanleiding geven tot toepassing van de discretionaire bevoegdheid. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden voor wat betreft het privéleven. Ten aanzien van beiden is er sprake van medische problemen op grond waarvan bij het uitblijven van een behandeling een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht, maar de behandeling is aanwezig en niet is aangetoond dat eisers geen toegang kunnen krijgen tot medische zorg. Bij afwijzing is er geen sprake van inmenging in gezinsleven nu eisers nimmer in bezit zijn geweest van een verblijfsvergunning. De maatschappelijke activiteiten, alsmede de betrokkenheid van de gemeenschap maken niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Er is niet gebleken van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat een terugkeer tot onoverkomelijke problemen dan wel een onaanvaardbaar bestaan zal leiden. In de asielprocedure is geconcludeerd dat eisers niet behoren tot een in het beleid aangewezen kwetsbare minderheidsgroep. In de asielprocedure is ook niet gevolgd dat eisers niet in het westen van de Oekraïne kunnen verblijven, omdat dat gebaseerd is op vermoedens net als dat het lastig zou zijn om aan een IDP certificaat te komen. Verder is niet gebleken dat enige moeite is gedaan om het contact met de kinderen te herstellen. Hetgeen naar voren is gebracht over een mensonterende behandeling kan verweerder niet in het voordeel meewegen nu dat eerder niet geloofwaardig is geacht. In het kader van de aanvragen op grond van artikel 64 van de Vw voldeed eiseres niet aan de voorwaarden. In het nadeel wordt gewogen dat er geen gevolg is gegeven aan het terugkeerbesluit en dat eiseres is veroordeeld vanwege het plegen van een winkeldiefstal. Tevens wordt in het nadeel meegewogen dat eisers geen geldig paspoort hebben.
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit de buiten behandeling stelling alsmede het niet afgeven van de verzochte verklaring gehandhaafd.
Toetsingskader en discretionaire beoordeling
6. Eisers voeren - samengevat - aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij niet in aanmerking komen voor vrijstelling van het legesvereiste op grond van artikel 3.34a, onder k, van het VV. Eisers hebben diverse bijzondere omstandigheden van klemmende humanitaire aard aangevoerd en er is geen sprake van contra-indicaties. Volgens eisers heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt hoe hij deze omstandigheden aan de hand van het praktijkdocument heeft beoordeeld en welk gewicht hij aan de factoren van het praktijkdocument heeft toegekend. Het kennisnemen van de omstandigheden en benoemen dat ze zijn meegenomen, is onvoldoende motivering waarom ze niet tot inwilliging leiden. Verder is het besluit volgens eisers onzorgvuldig genomen, omdat niet alle omstandigheden zijn meegewogen op de weegschaal van het toetsingskader vermeld in het praktijkdocument en de omstandigheden niet of onvoldoende in onderlinge samenhang zijn bezien.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bijzondere omstandigheden van eisers in overeenstemming met het praktijkdocument zijn benoemd en beoordeeld en dat het bezwaarschrift hierover geen nieuwe of aanvullende informatie bevat.
Het toetsingskader
8. De rechtbank overweegt over het toetsingskader als volgt.
9. Tot 1 mei 2019 werkte het systeem indien een aanvraag werd gedaan wegens schrijnende omstandigheden als volgt. In het geval dat de betrokkene een geslaagd beroep deed op schrijnende omstandigheden, werd hij vrijgesteld van het betalen van leges op grond van artikel 3.34a, onder k, van het VV en verkreeg hij een verblijfsvergunning. Dit kon een vergunning zijn op grond van de discretionaire bevoegdheid of een vergunning onder de beperking “niet-tijdelijk humanitaire gronden” wegens bijzondere individuele omstandigheden. Indien het beroep niet slaagde, werd de aanvraag buiten behandeling gesteld wegens het niet betalen van leges. Artikel 3.34a, onder k, van het Vv 2000 bestaat nog steeds. De discretionaire bevoegdheid is echter per 1 mei 2019 [2] vervallen, evenals de mogelijkheid om een vergunning onder de beperking “niet-tijdelijk humanitaire gronden” te verlenen wegens bijzondere individuele omstandigheden.
10. Artikel 3.103 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) bepaalt dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier wordt getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Vw anders voortvloeit of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, voor de vreemdeling gunstiger is. Deze regel van eerbiedigende werking wordt sinds jaar en dag in het reguliere vreemdelingenrecht gehanteerd. Daarmee wordt voorkomen dat belastende wijzigingen ten nadele van de vreemdeling uitwerken.
11. Dit betekent dat nu in de onderhavige zaak voor 1 mei 2019 (namelijk per 1 maart 2019) om toepassing van de in artikel 3.4, derde lid, vervatte discretionaire bevoegdheid is gevraagd, de aanvraag zal worden beoordeeld aan de hand van het tot die datum geldende recht. In deze zaak zal dus nog een oordeel worden gegeven over de vraag of met toepassing van de discretionaire bevoegdheid in het verblijf van de betrokkene moet worden berust.
12. Artikel 3.4, derde lid, van het Vb ten tijde van belang geeft verweerder de discretionaire bevoegdheid een verblijfsvergunning te verlenen aan een vreemdeling die niet op andere gronden hiervoor in aanmerking komt. Daarvan maakt hij gebruik bij zeer bijzondere individuele omstandigheden die in onderlinge samenhang bezien tot een schrijnende situatie leiden. Aanvullend hierop heeft verweerder het praktijkdocument opgesteld. Hierin staat dat verweerder niet limitatief kan aangegeven welke omstandigheden doorslaggevend zijn en dat sommige zwaarder wegen dan andere. Er zijn ook contra-indicaties die verweerder zwaarwegend in het nadeel van een vreemdeling kan meewegen. Verder geeft het praktijkdocument bij vier factoren een voorbeeld ter illustratie van de zwaarte die in een bepaalde situatie aan de desbetreffende factor toekomt ten opzichte van een andere situatie. In veel gevallen komt doorslaggevend gewicht toe aan gepleegde strafbare feiten en identiteitsfraude. Uit het praktijkdocument volgt dat sprake moet zijn van een uniek samenstel van omstandigheden, waarbij in ieder geval de in de richtsnoerenbrief [3] genoemde factoren worden betrokken. Het praktijkdocument schrijft niet voor welk gewicht verweerder aan de bij de beoordeling betrokken factoren moet toekennen. Verweerder heeft beslissingsruimte bij de vraag of hij vanwege een schrijnende situatie in het verblijf van een vreemdeling moet berusten.
13. Bij de beoordeling van een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'overige humanitaire redenen' te verlenen, hanteert verweerder het praktijkdocument als een vaste gedragslijn. Als verweerder zo'n aanvraag afwijst, moet hij deugdelijk motiveren waarom die aanvraag, gelet op de factoren die in het praktijkdocument staan en waarop een vreemdeling zich heeft beroepen, niet voor inwilliging in aanmerking komt. [4]
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit het hiervoor beschreven en ook juiste toetsingskader heeft gehanteerd. Verweerder heeft alle bijzondere omstandigheden die eisers bij in het kader van de schrijnendheid hebben aangevoerd, kenbaar bij zijn beoordeling betrokken, waarbij sommige omstandigheden zwaarder wegen dan andere. Verweerder heeft niet per omstandigheid hoeven motiveren welk gewicht daaraan toekomt en waarom die niet leidt tot een schrijnende situatie. Omdat het gaat om een uniek samenstel van factoren kan verweerder niet limitatief aangeven welke omstandigheden een doorslaggevende rol spelen. Verweerder heeft daarom kunnen volstaan met een motivering waarin de door eisers aangevoerde omstandigheden in onderlinge samenhang zijn bezien en geen schrijnende situatie opleveren op grond waarvan vrijstelling van de legesbetaling moet worden verleend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bestreden besluit op dit punt voldoende inzichtelijk gemotiveerd.
15. De rechtbank bespreekt hieronder per aangedragen schrijnende factor het standpunt van verweerder in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden.
Maatschappelijk belang
16. Eisers voeren aan zij in verregaande mate zijn geïntegreerd in de Nederlandse samenleving, wat blijkt uit de overgelegde steunverklaringen van hun sociale contacten over hun vrijwilligerswerk bij Leger des Heils en over het leren van de Nederlandse taal. Verweerder heeft ten onrechte tegengeworpen dat die integratie inherent is aan hun langdurig verblijf. Uitgangspunt van het praktijkdocument is, dat als de persoon meer is geïntegreerd, er minder bijkomende klemmende redenen van humanitaire aard nodig zijn om als schrijnend geval te worden aangemerkt. Uit de richtsnoerenbrief blijkt niet dat dit alleen ziet op in Nederland geboren of hier gewortelde kinderen en niet ook op volwassenen. Dat past volgens eisers ook niet in de ratio van de regeling. Eisers menen dat hun unieke persoonlijke omstandigheden in combinatie met de vooruitzichten bij terugkeer naar Oekraïne maken dat sprake is van een schrijnende situatie.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het langdurig verblijf en de worteling van eisers in Nederland in dit geval onvoldoende onderscheidend heeft kunnen vinden voor de conclusie dat sprake is van een schrijnende situatie. Verweerder heeft kunnen meewegen dat eisers als volwassenen sinds 2015 in Nederland verblijven en dat uit de overgelegde steunverklaringen geen bijzonder maatschappelijk belang of sterke binding met Nederland blijkt. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de sociale contacten van eisers inherent zijn aan hun verblijf in Nederland. Dat verweerder bij de mate van integratie alleen het oog heeft op kinderen die in Nederland zijn geboren of op jonge leeftijd naar Nederland zijn gekomen en hier zijn geworteld, zoals eisers hebben betoogd, is niet juist. Verweerder heeft de mate van integratie van eisers hier op een juiste wijze meegewogen bij de vraag of er daarnaast voldoende andere bijzondere individuele (schrijnende) omstandigheden aanwezig zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Meerdere procedures die niet tot resultaat hebben geleid
18. Eisers voeren aan dat hen ten onrechte is tegengeworpen dat zij geen gevolg hebben gegeven aan een eerder terugkeerbesluit en dat zij meerdere procedures hebben gevoerd zonder resultaat. De door eisers gevoerde procedures waren niet bij voorbaat kansloos en er is geen sprake geweest van niet meewerken aan vertrek of van frustreren van uitzetting.
19. Uit het praktijkdocument en de richtsnoerenbrief volgt dat verweerder rekening houdt met de volledige verblijfsduur van een vreemdeling, maar meer gewicht toekent aan rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning of bij uitstel van vertrek. Hierbij kan hij het tijdelijke karakter van een verblijfsvergunning bij zijn beoordeling betrekken. Zowel de asielaanvragen van eisers als de aanvragen van eiseres om uitstel van vertrek hebben niet geleid tot het voor hun gewenste resultaat. Verweerder heeft dus niet in strijd met zijn vaste gedragslijn gehandeld door het verblijf van eisers na het onherroepelijk worden van de afwijzing van hun asielaanvragen, minder zwaar in hun voordeel mee te wegen. Gelet daarop heeft verweerder in redelijkheid bij de beoordeling kunnen betrekken dat eisers sinds 17 februari 2016 weten dat zij Nederland moeten verlaten en dat eiseres door haar onrechtmatige verblijf zelf te verlengen met procedures, niet heeft meegewerkt aan vertrek en geen gevolg heeft gegeven aan het terugkeerbesluit. De beroepsgrond slaagt niet.
(Ernstige) medische problemen
20. Eisers voeren aan dat verweerder hun medische problemen in het bestreden besluit onvoldoende heeft betrokken en niet volgens het praktijkdocument heeft getoetst. Verweerder heeft de minder ernstige klachten niet benoemd en ten onrechte het toetsingskader van artikel 64 van de Vw toegepast. Het BMA advies beoordeelt alleen de behandelmogelijkheden in medisch-technische zin. Dat is volgens eisers wat anders dan de daadwerkelijke behandelmogelijkheden en de kwaliteit ervan als bedoeld in het praktijkdocument. Dat geen sprake is van een medische noodsituatie in de zin van 64 van de Vw betekent ook niet dat er geen ernstige medische problemen zijn als bedoeld in het praktijkdocument. Volgens het BMA-advies worden de sterke pijnstillers buprenorfine en tramadol waarmee eiseres in Nederland haar pijnklachten onderdrukt, in het land van herkomst niet voorgeschreven, wat voor eiseres zal leiden tot meer pijnklachten. Hoewel het niet kunnen gebruiken van deze sterke pijnstillers niet direct relevant is voor artikel 64 van de Vw, is de omstandigheid dat eiseres na uitzetting zal moeten leven met ernstige pijnklachten wel een schrijnende omstandigheid die verweerder op grond van het praktijkdocument moet meewegen. Verweerder heeft niet onderzocht en onvoldoende gemotiveerd waarom dit geen ernstig medisch probleem oplevert als bedoeld in het praktijkdocument. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat eiseres moet overgaan op een alternatief medicijn ‘diazepam’ waardoor zij risico loopt op vallen en daarmee op een heupfractuur met ernstige complicaties. Eiseres verwijst hiervoor naar de brief van 29 april 2020 van de psychiater van [naam instelling] , waarin zij verklaart dat na de uitwijzing van eiseres naar de Oekraïne de angst- en paniekklachten zullen toenemen en daarmee de behoefte aan Alprazolam/Diazepam als anxiolyticum. Verweerder heeft deze verklaring ten onrechte terzijde geschoven en de medische omstandigheden van eisers niet samen met alle andere omstandigheden op de wegschaal van de schrijnendheid gelegd. Bovendien is de beoordeling van de psychiater van [naam instelling] ruimer dan die van het BMA die is beperkt tot beoordeling van de medische noodsituatie en de behandelmogelijkheden in technische zin. Eisers hebben nog aanvullend gewezen op de omstandigheid dat een pees in de schouder van eiser is gescheurd waarvoor hij behandeld moet worden.
21. Verweerder heeft de medische omstandigheden van eisers betrokken door kennis te nemen van het BMA-advies van 22 augustus 2019 over de gezondheidssituatie van eiseres en van het BMA-advies van 12 november 2019 over de gezondheidssituatie van eiser. Uit het BMA-advies van eiseres blijkt dat er bij het uitblijven van enkele, in het advies genoemde, behandelingen wel een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht, maar dat medische behandelingen en de voorgeschreven medicijnen, met uitzondering van twee sterke pijnstillers, in het land van herkomst aanwezig zijn. Verder blijkt uit het advies dat eiseres kan reizen als zij voldoende medicatie en een schriftelijke overdracht van haar medische gegevens en medicatie meeneemt. Uit het BMA-advies van eiser blijkt dat er bij het uitblijven van enkele genoemde behandelingen wel een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht, maar dat medische behandeling in het land van herkomst aanwezig is. Eiser kan reizen als hij voldoende medicatie en een schriftelijk overdracht van zijn medische gegevens meeneemt. Vanwege pijnklachten in zijn heup heeft eiser op de luchthaven mogelijk voorzieningen nodig.
22. Met het benoemen van de relevante aspecten uit deze recente BMA-adviezen heeft verweerder voldoende gemotiveerd hoe de medische problemen en de beschikbaarheid van de medische behandelingen zijn meegenomen bij zijn beoordeling. Verweerder heeft daarmee ook betrokken dat er meerdere gezinsleden zijn die medische problemen hebben. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de medische problemen van eisers in overeenstemming met het praktijkdocument heeft beoordeeld. Dat verweerder de minder zware medische omstandigheden van eisers niet apart heeft benoemd, maakt dat niet anders, omdat het praktijkdocument en de richtsnoerenbrief dat ook niet voorschrijven. Dat de medische beoordeling op grond van artikel 64 van de Vw en die van het praktijkdocument paralellen vertonen, betekent niet dat verweerder daarom een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. Verweerder heeft in redelijkheid bij zijn beoordeling in het kader van de schrijnendheid mogen uitgaan van de meest recente BMA-adviezen, omdat die informatie geven over de ernst van de medische problematiek. Uit het praktijkdocument vloeit niet voort dat verweerder voor deze beoordeling in redelijkheid niet heeft kunnen uitgaan van de maatstaf die in de BMA-adviezen is gehanteerd. De verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2018 [5] leidt niet tot ander oordeel, omdat de situatie van eisers verschilt van de vreemdelingen in die uitspraak. Daarin was, anders dan bij eisers, het meest recent uitgebrachte BMA-advies niet in het dossier voorhanden, zodat de rechtbank het standpunt van verweerder niet kon controleren en was naar het oordeel van de rechtbank nagelaten om de medische problematiek in volle omvang als factor op de schrijnendheidsweegschaal te leggen en te bezien in combinatie met alle andere aangedragen factoren. Dat is in deze situatie niet het geval. De omstandigheid dat eiser een pees in zijn schouder heeft gescheurd kan gelet op de ex tunc toets geen rol spelen.
23. Verweerder heeft het niet voorschrijven van twee zware pijnstillers in de Oekraïne, waardoor de pijnklachten van eiseres zouden toenemen, op zich zelf niet hoeven aanmerken als een bijzonder schrijnende omstandigheid bedoeld in het praktijkdocument, omdat in het BMA-advies staat dat eiseres alternatieve pijnstillers kan gebruiken. Voor de stelling dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar de ernst van de pijnklachten van eiseres, bestaat geen grond. Uitgangspunt is dat het aan de vreemdeling is zijn medische problemen aannemelijk te maken. Eiseres heeft niet onderbouwd of concreet gemaakt dat haar pijnklachten ondanks het gebruik van alternatieve pijnstillers, dermate ernstig zijn dat sprake is van een schrijnende situatie.
24. Verweerder heeft de brief van de psychiater van [naam instelling] bij zijn beoordeling in het kader van de schrijnendheid voldoende betrokken. Verweerder heeft zich daarover op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheden genoemd in deze verklaring zien op de mogelijke gevolgen van (gedwongen) terugkeer van eiseres in het land van herkomst en daarom speculatief van aard zijn. Bovendien blijkt uit die brief dat het gebruik van alprazolam door eiseres tijdelijk is en niet is bedoeld voor langdurig gebruik. Verweerder heeft geen reden hoeven zien om aan te nemen dat het alternatieve medicijn diazepam in het land van herkomst niet voorhanden zou zijn of dat eiseres dat medicijn niet zou kunnen of mogen gebruiken. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eisers gezamenlijk kunnen terugkeren naar het land van herkomst en elkaar kunnen steunen zoals zij nu doen. Verweerder heeft op grond van de brief van [naam instelling] de medische situatie van eiseres daarom ook niet als meer bijzonder hoeven aan te merken. Zoals hiervoor onder 20 is geoordeeld, heeft verweerder bij de beoordeling van die brief geen onjuiste maatstaf gehanteerd.
Toegang medische zorg
25. Eisers voeren verder aan dat zij geen toegang hebben tot medische zorg in Oekraïne. Uit het Country Report 2017 blijkt dat zieken in Oekraïne worden gediscrimineerd, dat mensen die zijn geregistreerd als IDP beperkte toegang hebben tot medische zorg, medische voorzieningen en financiële diensten en dat patiënten in de geestelijke gezondheid risico lopen op mishandeling. Eisers vinden dat verweerder de omstandigheden in het land van herkomst genoemd in het Country Report en de kwaliteit van de zorg in de Oekraïne, onvoldoende en in strijd met het praktijkdocument heeft betrokken.
26. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers niet hebben aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de medische zorg feitelijk voor hen ontoegankelijk is. Met de verwijzing naar het Country Report 2017 hebben eisers onvoldoende concreet gemaakt dat zij feitelijk geen toegang hebben tot de medische zorg of behandeling en hun medicatie in Oekraïne, zoals die in de BMA-adviezen is voorgeschreven. Dat het vanwege het moeilijk verkrijgen van een IDP-registratie moeilijk is om toegang te krijgen tot medische zorg en financiële diensten, betekent niet dat dit ook voor eisers het geval is, noch dat het in het geheel niet mogelijk is. Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat de medische gezondheidssituatie van eiseres zodanig is dat zij bij terugkeer in de Oekraïne moet worden opgenomen in een psychiatrische instelling en zij daarom persoonlijk risico loopt om slachtoffer te worden van mishandeling. Verweerder heeft dat element als speculatief kunnen beschouwen.
Omstandigheden in het land van herkomst
27. Eisers voeren aan dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd. Eisers hebben een unieke combinatie van omstandigheden aangevoerd en hebben zich beroepen op objectieve landeninformatie en deskundigenberichten. Zij zijn daarom niet te vergelijken met landgenoten en andere gezinnen die in dezelfde situatie zitten en aan wie geen verblijf in Nederland wordt toegestaan. De verwijzing van verweerder naar de asielprocedure is volgens eisers onjuist, omdat daarin niet alle aangevoerde omstandigheden zijn beoordeeld en bovendien een ander toetsingskader geldt dan voor de beoordeling van de schrijnendheid op grond van het praktijkdocument. Eisers voeren verder aan dat het niet kunnen verkrijgen van een IDP registratie voor hen een onmogelijke bewijslast is. Dat blijkt ook uit het rapport van de UNHCR en het Country Report 2017. Uit correspondentie over het project ‘Met opgeheven hoofd’ blijkt er voor eiser grote obstakels zijn om in de Oekraïne pensioen te verkrijgen. Gelet hierop zullen eisers bij terugkeer naar de Oekraïne geen menswaardig bestaan hebben. Tot slot in dit kader voeren eisers de aangevoerde gendergerelateerde omstandigheden ten onrechte niet als relevante omstandigheden in het land van herkomst bij de beoordeling van de schrijnendheid zijn betrokken. Aanvullend hebben eisers nog verwezen naar een nieuw VN rapport over de situatie in de Oekraïne.
28. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voor wat betreft de aangevoerde asiel gerelateerde omstandigheden in het land van herkomst, heeft kunnen verwijzen naar de asielprocedure. Daarin heeft eiseres naar voren gebracht dat zij in [plaatsnaam] vredesprotesten organiseerde en dat zij in de Oekraïne is blootgesteld aan mensonterende behandelingen, die een schending opleveren van artikel 3 van het EVRM. Eiseres zou zijn geslagen, gevangen genomen en gemarteld. Verweerder heeft dit relaas van eiseres in de asielprocedure beoordeeld en (deels) ongeloofwaardig bevonden. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat niet blijkt van een gegronde vrees voor vervolging, omdat eiseres al na één dag is vrijgelaten. Niet is gebleken dat eiseres daar nog hinder van ondervindt bij terugkomst. Dat eiseres daarna niet meer als leerkracht is opgeroepen, maakt dit voor verweerder niet anders, omdat niet is gebleken dat eiseres zich niet kan wenden tot de Oekraïense autoriteiten. Hieruit volgt dat niet, althans is onvoldoende gebleken dat eiseres een met een artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling te wachten staat bij terugkeer. Verweerder heeft deze asiel gerelateerde omstandigheden daarom niet in het voordeel van eisers hoeven meewegen bij de beoordeling van de schrijnendheid van het praktijkdocument.
29. Verweerder heeft daarnaast betrokken dat eisers op leeftijd zijn, dat zij behoren tot de IDP’s en dat zij in de Oekraïne een nieuw leven moeten opbouwen. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat eisers zich in de Oekraïne niet staande kunnen houden. Verweerder heeft van belang mogen vinden dat eisers een groot deel van hun leven in de Oekraïne hebben gewoond. Dat uit het Country Report 2017 blijkt dat IDP-ers worden gemarginaliseerd, laat onverlet dat eisers daarmee onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij in het westelijk deel van de Oekraïne feitelijk geen toegang hebben tot medische zorg en huisvesting of dat zij daar geen uitkering kunnen verkrijgen. Evenmin hebben eisers aannemelijk gemaakt dat zij zich in hun land van herkomst niet kunnen laten registreren als IDP-er zoals hiervoor ook reeds is overwogen. De algemene verwijzing naar een nieuw VN rapport over de situatie in de Oekraïne maakt dat niet anders. Verweerder heeft deze omstandigheden niet als schrijnend hoeven aanmerken. Dat geldt evenzeer voor de aangevoerde gendergerelateerde omstandigheden (seksueel lastigvallen en discriminatie van vrouwen). Daarvan is niet aangetoond dat deze op persoonlijke ervaringen van eiseres berusten.
Maatschappelijk belang
30. Verweerder heeft de aangevoerde omstandigheden die duiden op de integratie van eisers in de Nederlandse samenleving, als onvoldoende onderscheidend kunnen aanmerken. De overgelegde steunverklaringen van sociale contacten van de kerk en het Leger des Heils heeft verweerder mogen zien als inherent aan eisers verblijf in Nederland. Gezien de verblijfsduur van eisers in Nederland in samenhang met de overige omstandigheden, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het maatschappelijk belang niet zo groot is dat de situatie van eisers daarom schrijnend is.
Net buien de boot vallen
31. Uit het praktijkdocument volgt dat met ‘het net buiten de boot vallen’ wordt bedoeld het net niet hebben voldaan aan beleid. Het praktijkdocument spreekt op dit punt van beleidskaders en beleidsregels. [6] Verweerder heeft deze factor, anders dan eisers betogen, wel kenbaar betrokken bij zijn beoordeling van de schrijnendheid. Verweerder heeft zich in dat kader niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres in de procedures over de toepassing van artikel 64 van de Vw, niet aan de voorwaarden voor uitstel van vertrek heeft voldaan. Van een situatie dat eiseres ‘net buiten de boot valt’, is daarom geen sprake.
Contra indicaties
32. Eisers voeren aan dat eiseres is veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete die gelet op het beleid in paragraaf B1/4.4 van de Vc haar niet kan worden tegengeworpen. Dat kan alleen bij onvoorwaardelijke boetes. Bovendien is de boete een licht vergrijp en kan die niet aan eiser worden tegengeworpen. Dat eisers geen paspoort hebben, kan niet in hun nadeel wegen omdat het voldoen aan deze voorwaarde pas aan de orde komt na de vrijstelling van de leges. Eisers hebben in bezwaar onweersproken toegelicht waarom zij geen paspoort hebben en hen daarvoor geen verwijt treft. Nu er geen twijfel is over hun identiteit, had verweerder gelet op de richtsnoerenbrief eisers van het paspoortvereiste moeten vrijstellen. Anders ontstaat een verschil in beoordeling tussen de situatie van eisers en die van vreemdelingen die ambtshalve in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning waarop artikel 16 van de Vw niet van toepassing is.
33. De rechtbank stelt vast dat verweerder de voorwaardelijke boete bij zijn beoordeling wel heeft genoemd, maar daaraan geen zwaar gewicht heeft toegekend. Dat in het openbare orde beleid een voorwaardelijke boete anders wordt gewogen, betekent niet dat verweerder bij de beoordeling van de schrijnendheid daar geen gewicht aan heeft mogen toekennen.
34. Verweerder heeft het niet beschikken over een (geldig) paspoort in het nadeel van eisers kunnen meewegen, omdat verweerder daardoor niet kan werken aan hun terugkeer. Dat eisers al wel stappen hebben gezet om een paspoort te verkrijgen, laat onverlet dat zij bij hun aanvraag geen geldig paspoort hebben overgelegd. Dat het paspoortvereiste als voorwaarde pas na de legesvrijstelling aan de orde komt, maakt dat niet anders.
35. De rechtbank overweegt verder dat eisers alleen hebben gesteld dat verweerder bij ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning het paspoortvereiste niet tegenwerpt als er niet wordt getwijfeld aan de identiteit van de vreemdeling. Eisers hebben hun stelling niet met concrete voorbeelden onderbouwd. Eisers hebben daarmee niet aannemelijk gemaakt dat er aan vreemdelingen in vergelijkbare omstandigheden als die van eisers wel een verblijfsvergunning op grond van de discretionaire bevoegdheid is verleend. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet. De rechtbank merkt op dat het hier gaat om een discretionaire bevoegdheid die een individuele beoordeling vergt van alle omstandigheden van het geval. De individuele aard van die beoordeling maakt dat de lat voor een beroep op het gelijkheidsbeginsel hoog ligt.
Artikel 8 EVRM
36. Eisers voeren aan dat het niet verlenen van vrijstelling van leges en van verblijf in Nederland niet getuigt van een fair balance en dat verweerder eisers daarom op grond van artikel 8 van het EVRM een verblijfsvergunning moet verlenen. De aangevoerde omstandigheden zijn zodanig dat er objectieve belemmeringen althans overwegende bezwaren zijn om het privéleven in de Oekraïne uit te oefenen. Voor de belangenafweging van artikel 8 van het EVRM gelden hogere motiveringseisen dan voor het praktijkdocument, omdat daarbij naast het opgebouwd privéleven in Nederland ook de omstandigheden in het land van herkomst en de IDP-registratie moeten worden betrokken. Eisers menen dat de bewijstukken over hun inkomen en vermogen die verweerder eist en de redenen waarom zij niet in aanmerking komen voor vrijstelling van leges, getuigen van een excessief formalisme als bedoeld in het arrest G.R. [7] Het is verweerder bekend dat eisers vanwege hun verblijfsstatus niet mogen werken en geen recht hebben op een bijstandsuitkering. Eisers hebben daarom bij de rechtbanken en de Afdeling verzocht om vrijstelling voor betaling van het griffierecht. Dat eisers over een netwerk beschikken, betekent niet dat zij grote bedragen gedoneerd krijgen of kunnen lenen zonder de garantie dat zij die kunnen terugbetalen.
37. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat het beroep op artikel 3.34a, onder j van het VV niet slaagt. Eisers hebben niet aangetoond dat zij alles in het werk hebben gesteld om de leges te kunnen betalen. Niet gebleken is dat eisers een beroep daartoe hebben gedaan op hun sociale contacten. Verweerder meent dat dit wel van eisers gevraagd mag worden. Het beroep op het arrest G.R. slaagt volgens verweerder niet, omdat eisers door de toetsing van het bestreden besluit niet de toegang tot een effectieve rechtsgang wordt ontnomen.
38. De rechtbank stelt vast dat verweerder het beroep op artikel 8 van het EVRM heeft beoordeeld in het kader van de vraag of eisers in aanmerking komen voor vrijstelling legesheffing op grond van artikel 3.34a, onder j, van het VV. Verweerder heeft daarbij onbestreden en terecht gemotiveerd dat eisers geen aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ hebben gedaan, maar een aanvraag met als doel ‘overige humanitaire redenen’.
39. Voor zover eisers met de beroepsgrond over artikel 8 van het EVRM mede heeft willen betogen dat verweerder gehouden was om ambtshalve te beoordelen of zij in aanmerking dienen te komen voor een verblijfsvergunning op deze grond, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder is bevoegd, maar niet verplicht om in het kader van een aanvraag als deze ambtshalve te toetsen aan artikel 8 van het EVRM. Reeds daarom faalt de beroepsgrond van eisers. Voor zover eisers menen dat artikel 8 van het EVRM wel tot verlening van een vergunning moet leiden, kunnen zij een daartoe strekkende aanvraag indienen.
40. De rechtbank overweegt voorts dat de leges-eis niet wordt tegengeworpen als verweerder tot de conclusie komt dat de schrijnende omstandigheden van de vreemdeling aanleiding geven om met toepassing van de discretionaire bevoegdheid een verblijfsvergunning te verlenen. Verweerder heeft de aanvraag daarom eerst inhoudelijk beoordeeld voordat hij besloot om eisers niet vrij te stellen van het legesvereiste. Vervolgens heeft ook de rechtbank een inhoudelijke beoordeling verricht. Daarmee hebben eisers een daadwerkelijk rechtsmiddel gehad. Er is dus geen sprake van een financiële belemmering die in de weg staat van een effectief rechtsmiddel, zodat ook in zoverre geen sprake is van strijd met artikel 13 van het EVRM. Het arrest G.R. kan eisers om die reden niet baten. De beroepsgrond slaagt niet.
Hoorplicht
41. De rechtbank oordeelt tot slot dat, anders dan eisers hebben betoogd, er geen sprake is van een schending van de hoorplicht. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Hiervan is sprake als er naar objectieve maatstaven bezien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank stelt vast dat eisers in bezwaar geen nadere onderbouwing of andere omstandigheden hebben aangedragen dan bij de aanvraag. Nu verweerder zoals hierboven is geoordeeld vanwege de gestelde schrijnendheid geen aanleiding heeft hoeven zien om eisers vrij te stellen van het legesvereiste, bestond er naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs geen twijfel over de conclusie dat de aanvraag vanwege het niet voldoen aan dit vereiste buiten behandeling moest worden gesteld en dus over de conclusie dat het bezwaar van eiseres ongegrond was. Verweerder heeft daarom van het horen van eisers in de bezwaarfase kunnen afzien.
Conclusie
42. De rechtbank concludeert dat verweerder de door eisers aangedragen individuele omstandigheden op de juiste manier heeft meegewogen. Ook heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom deze omstandigheden in onderlinge samenhang niet tot een schrijnende situatie leiden. Dat betekent dat eisers niet in aanmerking komen voor vrijstelling van het legesvereiste en verweerder de aanvraag buiten behandeling heeft mogen stellen.
43. Het beroep is ongegrond.
44. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
45. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De beslissing is uit gesproken en bekendgemaakt op 12 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Internally Displaced Persons.
2.Staatsblad 2019, 143.
3.De brief van de toenmalige minister van Justitie van 21 februari 2007, Kamerstukken II 2006/07, 19 637, nr. 1131
4.Zie de uitspraken van de Afdeling van 24 september 2018, (ECLI:NL:RVS:2018:3090) en 10 april 2019, (ECLI:NL:RVS:2019:1153).
6.Zie de uitspraak van 6 januari 2020 van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2020:9.
7.Arrest van Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 10 januari 2012, zaaknummer 22251/07, G.R. tegen Nederland.