ECLI:NL:RBDHA:2021:5792
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet
In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening van drie verzoekers tegen de sluiting van een woning door de burgemeester van Den Haag. De sluiting is gebaseerd op het aantreffen van drugs in de woning, waaronder 2,5 gram XTC, 10 gram hennep en 4 gram hasj, tijdens een politie-inval op 25 februari 2021. De burgemeester heeft de woning met ingang van 20 mei 2021 voor de duur van drie maanden gesloten, omdat deze volgens hem werd gebruikt voor drugshandel. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze sluiting en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 8 juni 2021 uitspraak gedaan.
Tijdens de zitting op 25 mei 2021 zijn verzoeker 1 en verzoeker 3 verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, terwijl verzoeker 2 niet aanwezig was. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker 3 en verzoeker 2 geen procesbelang hebben bij het verzoek, omdat verzoeker 2 niet in de woning woont en verzoeker 3 onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij daar verblijft. Dit leidde tot de niet-ontvankelijkheid van hun verzoeken.
De voorzieningenrechter heeft verder vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, gezien de aangetroffen hoeveelheden drugs. De voorzieningenrechter oordeelt dat de sluiting noodzakelijk was voor de bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van verzoeker 1 afgewezen, omdat deze niet kon aantonen dat hij niet op de hoogte was van de drugs in de woning. De voorzieningenrechter concludeert dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd is en dat de burgemeester alle relevante omstandigheden in overweging heeft genomen.