ECLI:NL:RBDHA:2021:5916

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
NL21.8067
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring wegens gebrek aan ondertekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de opheffing van een maatregel van bewaring. Eiser, een Georgische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 26 mei 2021 de maatregel van bewaring had opgelegd. Eiser stelde dat aan hem geen ondertekende maatregel van bewaring was uitgereikt, waardoor deze niet rechtsgeldig was. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich bewust was van het gebrek aan ondertekening en desondanks had gekozen om eiser naar het Detentiecentrum te brengen zonder te wachten op een ondertekende maatregel. Dit gebrek maakte de maatregel van aanvang af onrechtmatig, waardoor de rechtbank de opheffing van de maatregel beval en schadevergoeding toekende aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. De rechtbank stelde de schadevergoeding vast op € 1.400,- voor 14 dagen onrechtmatige detentie en veroordeelde de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-. De uitspraak werd gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, en is openbaar gemaakt op 8 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.8067

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Fonville),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De tolk met tolknummer 1017 is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Georgische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1992.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser heeft als meest verstrekkende beroepsgrond aangevoerd dat aan hem geen ondertekende maatregel van bewaring is uitgereikt en de maatregel dus niet rechtsgeldig tot stand is gekomen en daarom van meet af aan onrechtmatig is geweest.
4. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5. Verweerder heeft ter zitting erkend dat aan eiser geen ondertekende maatregel is uitgereikt. Verweerder heeft toegelicht wat de feitelijke gang van zaken is geweest. Ten tijde van oplegging van de maatregel waren er problemen met de ondertekeningspas van diegene die de maatregel heeft opgelegd. Ook stond op dat moment vervoer gereed om eiser naar het DTC te brengen. Op dat moment is de keuze gemaakt om eiser niet te laten wachten totdat alsnog een ondertekende maatregel kon worden uitgereikt. Verweerder heeft zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:543) op het standpunt gesteld dat in dit geval een belangenafweging moet worden gemaakt. Verweerder heeft gewezen op de omstandigheid dat eiser in twee vorige procedures “mob is gegaan” zonder hiervoor een plausibele verklaring te hebben gegeven en ook nu een aanzienlijk risico op onttrekking bestaat gelet op de gronden van de maatregel en heeft dit als zwaarwegende belangen benoemd ten behoeve van een belangenafweging.
6. De Afdeling heeft in bovengenoemde uitspraak onder meer het navolgende overwogen:
(…)
Uit het rechtbankdossier blijkt dat de maatregel van bewaring op 6 oktober 2020 om 11:05 uur is uitgereikt, terwijl die maatregel pas op 6 oktober 2020 om 11:12 uur digitaal is ondertekend. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat aan de vreemdeling een ondertekende maatregel is uitgereikt. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 31 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2892. De besluitvorming en bekendmaking van de maatregel zijn in dit geval dus niet correct verlopen, terwijl dat voorwaarden zijn die aan de maatregel zijn gesteld in artikel 5.3 van het Vb 2000. Dit is een gebrek dat de inbewaringstelling onrechtmatig maakt als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Voor dat laatste verwijst de Afdeling naar overweging 4.5 van haar uitspraak van 12 juli 2018. In tegenstelling tot het eerder besproken gebrek in de ophouding is dit een ernstig gebrek. Verder is niet gebleken van zwaarwegende belangen aan de zijde van de staatssecretaris. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring daarom terecht van aanvang af onrechtmatig geacht, opheffing daarvan bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend.
(…)
7. In de uitspraak van 31 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2892) heeft de Afdeling onder meer het navolgende overwogen:
(…)
Het exemplaar van de maatregel van bewaring dat zich in het procesdossier van de IND bevindt, is op 14 juli 2018 om 19.18 uur digitaal ondertekend. Het exemplaar van de maatregel dat de vreemdeling bij het instellen van het beroep heeft ingebracht, is op 14 juli 2018 om 17.55 uur van een fysieke ("natte") handtekening voorzien. Dat laatste is het exemplaar dat aan de vreemdeling is uitgereikt en dus de maatregel die in werking is getreden. Daarmee wijkt deze zaak af van de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2278). In dat geval was voorafgaande aan de bewaring geen ondertekende maatregel uitgereikt aan de vreemdeling. De besluitvorming en bekendmaking van de maatregel zijn in dit geval dus correct verlopen.
(…)
8. In de uitspraak van 12 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2278 heeft de Afdeling onder meer het navolgende overwogen:
(…)
4.3.
Een rechtsgeldige maatregel van bewaring komt ingevolge artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) pas tot stand als deze is gedagtekend, ondertekend en met redenen is omkleed.
Uit artikel 5.3 van het Vb 2000 en de door de vreemdeling aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 28 november 2014 volgt voorts dat een maatregel van bewaring pas in werking treedt als deze is uitgereikt.
4.4.
In het onderhavige geval is aan de vreemdeling op 17 juli 2017 omstreeks 22:35 uur een document uitgereikt waarop is vermeld dat hij in bewaring is gesteld. Dit document bevat een dagtekening en de redenen voor de inbewaringstelling, maar is niet ondertekend. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3. is overwogen, was er op het moment van uitreiken derhalve geen rechtsgeldige maatregel van bewaring tot stand gekomen.
Door op 18 juli 2017 om 00:42 uur een elektronische handtekening onder het formulier te plaatsen, is alsnog een rechtsgeldige maatregel van bewaring tot stand gekomen. Deze maatregel is evenwel niet aan de vreemdeling uitgereikt en is gelet op hetgeen onder 4.3. is overwogen derhalve niet in werking getreden. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
4.5.
Voormeld gebrek maakt de inbewaringstelling eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
In zijn brief van 21 september 2017 heeft de staatssecretaris betoogd dat de vreemdeling door het uitreiken van een niet ondertekende maatregel van bewaring niet in zijn belangen is geschaad, omdat op 18 juli 2018 alsnog een handtekening is geplaatst. Dat aan de vreemdeling geen rechtsgeldige maatregel is uitgereikt, betekent echter dat niet aan de in artikel 5.3 van het Vb 2000 gestelde voorwaarden voor inbewaringstelling is voldaan. Gelet op de onder 4.2 weergegeven toelichting van de staatssecretaris ter zitting bij de Afdeling is het bovendien mogelijk de maatregel te ondertekenen alvorens deze aan de vreemdeling wordt uitgereikt. Voorts is niet is gebleken van zwaarwegende belangen aan de zijde van de staatssecretaris.
De grief slaagt.
(…)
9. In het onderhavige geval is aan eiser in het geheel geen ondertekende maatregel van bewaring uitgereikt. Verweerder was zich evenwel bewust van de omstandigheid dat uitreiking van een ondertekende maatregel is vereist, heeft desondanks er voor gekozen om eiser naar het DTC laten brengen in plaats van te wachten totdat de problemen met de digitale ondertekening waren verholpen en heeft tot aan het moment van het onderzoek ter zitting geen poging gedaan om alsnog een ondertekende maatregel aan eiser uit te reiken. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het constateren dat er problemen zijn om de maatregel digitaal te ondertekenen verweerder eenvoudigweg had kunnen en had moeten kiezen om de maatregel te voorzien van een zogenaamde “natte handtekening” en vervolgens een ondertekende maatregel uit te reiken. Nu verweerder na de constatering dat de ondertekeningspas niet functioneerde geen enkele handeling heeft verricht om (alsnog) te voldoen aan de eisen om een rechtsgeldig getekende maatregel uit te reiken, overweegt de rechtbank dat geen plaats is voor een nadere belangenafweging. Weliswaar is de maatregel digitaal ondertekend, maar nu verweerder zich ten volle bewust was van het gebrek in de uitreiking van de maatregel doordat het uitgereikte exemplaar niet was ondertekend terwijl zeer eenvoudig had kunnen worden voldaan aan de uitreikingseisen en verweerder bovendien op geen enkel moment dit gebrek heeft willen herstellen is de maatregel dan ook van aanvang af onrechtmatig.
10. De overige beroepsgronden behoeven gelet op het bovenstaande geen bespreking meer. Het beroep is dus gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden, 8 juni 2021.
11. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 14 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 0 x € 130,- (verblijf politiecel) en 14 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.400,-.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring;
- gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.400,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr.E.C.M. Boerboom, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 8 juni 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.