ECLI:NL:RBDHA:2021:6063

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3547
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster tegen de sluiting van haar woning. De burgemeester van Zoetermeer had op 12 mei 2021 besloten de woning voor drie maanden te sluiten, nadat op 10 maart 2021 bij een politieactie in de woning een aanzienlijke hoeveelheid drugs en wapens was aangetroffen. De verzoekster, die de enige huurder van de woning is, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 4 juni 2021, die via een Skype-verbinding plaatsvond, heeft de verzoekster betoogd dat er geen spoedeisend belang was bij de sluiting van de woning, aangezien de overtredingen al sinds 10 maart 2021 waren geëindigd. Ook stelde zij dat de burgemeester onvoldoende onderzoek had gedaan naar de omstandigheden van de zaak. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de burgemeester op basis van de aangetroffen hoeveelheid drugs en wapens bevoegd was om de woning te sluiten, en dat de sluiting noodzakelijk was voor de bescherming van de openbare orde.

De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat de verzoekster, als bewoner van de woning, redelijkerwijs op de hoogte had moeten zijn van de aanwezigheid van de drugs en wapens. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de sluiting van de woning evenredig was en de burgemeester alle relevante omstandigheden had betrokken bij zijn besluit. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3547
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juni 2021 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. O.P. Kuit),
tegen

de burgemeester van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Bijlsma).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de woning aan de [straat] [huisnummer] te [plaats] (hierna: de woning) met ingang van 19 mei 2021 voor de duur van drie maanden gesloten.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft aan de rechtbank bericht dat het primaire besluit wordt opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype-verbinding plaatsgevonden op 4 juni 2021. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. De politie heeft op 10 maart 2021 de woning doorzocht. Uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 23 maart 2021 blijkt dat in de woning 160,4 gram hennep, 88,6 gram hasj, en 34 XTC pillen is aangetroffen. Deze middelen zijn opgenomen op lijst I en lijst II van de Opiumwet. Ook is een omgebouwd gaspistool en een op een automatisch vuurwapen gelijkend voorwerp gevonden. Het voorhanden hebben van deze goederen is strafbaar gesteld in de Wet wapens en munitie. Verder is er een kogelwerend vest, diverse soorten pistool- en of revolvermunitie en andere wapentoebehoren aangetroffen. De meerderjarige pleegzoon van verzoekster is als verdachte aangehouden. Verzoekster is de enige huurder van de woning.
3. Verweerder heeft gelet op voorgaande aanleiding gezien de woning voor de duur van drie maanden te sluiten. Gelet op de hoeveelheden aangetroffen drugs en wapens is het volgens verweerder aannemelijk dat de woning gebruikt wordt voor handel in drugs. Om die reden is de sluiting noodzakelijk in het belang van de openbare orde.
Relevante regelgeving
4. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet geeft verweerder de bevoegdheid om een woning te sluiten als daar drugs wordt gevonden. Als het om een handelshoeveelheid drugs gaat, mag verweerder ervan uitgaan dat die hoeveelheid bestemd is voor handel. Verweerder moet dan afwegen of hij gebruik maakt van zijn bevoegdheid de woning te sluiten. Daarbij moet hij de noodzaak en de evenredigheid van de sluiting betrekken.
Wat vinden partijen?
5. Verzoekster betoogt dat verweerder geen spoedeisend belang heeft bij het sluiten van de woning. De vastgestelde overtredingen zijn al sinds 10 maart 2021 geëindigd. Niet valt in te zien waarom de woning binnen een week na het nemen van het besluit alsnog moet worden gesloten. Verzoekster betoogt verder dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan, door zich niet op de hoogte te stellen van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden. Verzoekster wijst erop dat zij niet wist dat er in haar woning drugs en wapens aanwezig waren, dat zij geen antecedenten heeft op het gebied van de Opiumwet en dat van bedrijfsmatige activiteiten in de woning niet is gebleken. De woning staat niet bekend als drugsadres. Er is geen sprake geweest van een verstoring van de openbare orde. Voorts heeft verweerder onvoldoende bij de belangenafweging betrokken dat verzoekster de zorg heeft voor haar pleegzoon en haar twee broers. Zij zijn voor woonruimte van haar afhankelijk. Zij zal niet tijdig vervangende woonruimte kunnen vinden.
6. Verweerder heeft de sluiting gehandhaafd.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
Bevoegdheid
7. Uit jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder, als sprake is van meer dan 0,5 gram harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs, er van uit mag gaan dat de drugs bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. [1] Nu in de woning een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen, was verweerder bevoegd de woning te sluiten. Dit wordt door verzoekster ook niet betwist.
Noodzaak
8. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de woningsluiting noodzakelijk kunnen vinden voor de bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De gevonden handelshoeveelheid drugs maakt volgens de hoogste bestuursrechter al dat mag worden aangenomen dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. [2] Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting. Daarnaast zijn er andere indicatoren die maken dat verweerder de sluiting van de woning noodzakelijk heeft mogen achten. Zo gaat het om een combinatie van hard- en softdrugs, waren deze in gripzakjes verpakt en zijn in de woning ook vuurwapens en daarop gelijkende voorwerpen gevonden. [3] De omstandigheid dat ter plaatse geen overlast is geconstateerd, zoals verzoekster heeft gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. Met een sluiting wordt immers de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen, en wordt aan buurtbewoners een signaal afgegeven dat hiertegen door de overheid wordt opgetreden.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het tijdsverloop in dit geval niet zodanig lang is dat dit onredelijk is en dat verweerder van handhavend optreden had moeten afzien. Het is immers, zeker bij een ingrijpend besluit als de sluiting van een woning, nodig om verschillende stappen te doorlopen om te komen tot zorgvuldige besluitvorming. In dit geval zijn ongeveer 2 maanden verstreken tussen het aantreffen van de drugs en het nemen van het besluit. Het besluit is voorafgegaan door een (aanvullende) bestuurlijke rapportage, een voornemen en een zienswijze. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om te concluderen dat sluiting niet meer noodzakelijk is om de bekendheid als drugspand te doorbreken en de openbare orde te herstellen.
Evenredigheid
9. Verder is de voorzieningenrechter het voorlopig met verweerder eens dat de sluiting evenredig was. Verweerder heeft alle omstandigheden van het geval betrokken. De voorzieningenrechter gaat niet mee in de stelling van verzoekster dat haar geen verwijt kan worden gemaakt nu zij niet op de hoogte was van de aangetroffen drugs. Zij kon, dan wel moest, als bewoner van de woning redelijkerwijs op de hoogte zijn van de aanwezigheid van de drugs. Uit de aanvullende bestuurlijke rapportage van 1 juni 2021 blijkt dat de plastic zak, waarin onder meer de drugs en wapentoebehoren zijn aangetroffen, in het zicht stond op de zolderkamer van haar pleegzoon, die vrij toegankelijk was en waar zij ook kwam om, zoals zij ter zitting naar voren heeft gebracht, om de was te doen. Ook het op een automatisch vuurwapen gelijkend voorwerp stond volgens die rapportage in het zicht op de kamer van één van haar broers. De stelling van verzoekster dat zij deze goederen niet heeft gezien, is onvoldoende om geen verwijtbaarheid aan te nemen.
Het gevolg van de sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Niet is gebleken dat verzoekster een bijzondere binding met de woning heeft waardoor de woningsluiting onevenredig zal zijn. De stelling dat verzoekster het risico loopt dat de huur wordt opgezegd is toekomstig onzeker. Ter zitting heeft verzoekster immers verklaard dat de huurovereenkomst nog niet is ontbonden. Bovendien is dit een civielrechtelijke aangelegenheid. Niet is gebleken dat het voor verzoekster niet mogelijk is om vervangende woonruimte te vinden. In het verweerschrift heeft verweerder nog gewezen op de mogelijkheid van de daklozenopvang indien het onverhoopt niet lukt om voor drie maanden andere woonruimte te vinden. Verder heeft verweerder erop gewezen dat alle bewoners van de woning meerderjarig zijn en dat de gemeente Den Haag ook vanuit andere steden dan Zoetermeer goed met het openbaar vervoer is te bereiken. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder dan ook in redelijkheid tot sluiting van de woning kunnen overgaan.
Conclusie
10. Al met al denkt de voorzieningenrechter dat het primaire besluit in bezwaar in stand kan blijven. Om die reden wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2021.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtsprak van de Raad van State van 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2933 en 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738.
2.Zie uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.
3.Indicatoren g, b en d uit het Damoclesbeleid van de gemeente Zoetermeer, met betrekking tot de toepassing van artikel 13b Opiumwet inzake woningen, lokalen en publiek toegankelijke inrichtingen niet zijnde een horeca-, of seksinrichting.