ECLI:NL:RBDHA:2021:6788

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
NL21.6996
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak met Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Gambiaanse nationaliteitdrager, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van het Dublin-systeem. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Tijdens de zitting op 17 juni 2021 heeft eiser aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Italië blootgesteld zal worden aan onmenselijke behandeling, in strijd met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, vanwege de slechte opvangomstandigheden voor Dublinterugkeerders in Italië.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris in Dublinzaken mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat hij erop mag vertrouwen dat andere EU-lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Italië niet langer aan deze verplichtingen voldoet. De informatie die eiser heeft overgelegd, waaronder rapporten van Vluchtelingenwerk Nederland en ELENA, is niet voldoende om te concluderen dat Italië geen opvang biedt aan Dublinterugkeerders. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de medische problemen van eiser geen reden zijn om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken, aangezien hij niet als bijzonder kwetsbare vreemdeling kan worden aangemerkt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6996

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. Y.E. Verkouter),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Singh).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.6997, plaatsgevonden op 17 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. Chehade. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 2000 en heeft de Gambiaanse nationaliteit
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Volgens hem is Italië verantwoordelijk voor de behandeling daarvan [1] . Nederland heeft daarom bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Italië aan een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest [2] wordt blootgesteld. In Italië zijn onvoldoende plekken in de opvang voor Dublinterugkeerders. Verder krijgen vreemdelingen pas toegang tot de opvang als hun asielaanvraag is geformaliseerd, wat lang duurt in Italië. Eiser heeft bovendien medische problemen. Hij zal bij terugkeer op straat belanden, waardoor hij een extra risico loopt op onmenselijke behandeling. Hij verwijst naar informatie van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) en ELENA, de AIDA rapporten van 27 mei 2020 en 3 juni 2021 en rechtspraak van het EHRM [3] en het HvJEU [4] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in Dublinzaken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dat betekent dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. De Afdeling heeft geoordeeld dat verweerder ook ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [5]
4.1.
Met de overgelegde informatie heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De informatie van VWN en ELENA ziet op de situatie in Italië na het Salvini-decreet. Het Salvini-decreet heeft echter niet tot gevolg dat Dublinclaimanten geen opvang (meer) krijgen. [6] Dat er geen garanties voor opvangplekken worden afgegeven, maakt dat niet anders. Verder heeft het EHRM in de arresten M.T. tegen Nederland [7] en A.B. t. Finland [8] overwogen dat er nieuwe wetgeving in Italië is met meer waarborgen voor alle asielzoekers – ook voor Dublinterugkeerders. Uit deze arresten blijkt ook dat verweerder voor kwetsbare personen geen extra eisen (meer) hoeft te stellen of individuele garanties hoeft te verkrijgen. De aangevoerde medische problemen van eiser – waarvan overigens ter zitting duidelijk is geworden dat eiser niet aan te merken is als bijzonder kwetsbare vreemdeling – zijn dan ook geen reden om niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te mogen gaan. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat in zijn concrete geval geen opvang en/of andere voorzieningen beschikbaar zullen zijn. De verwijzing naar de AIDA rapporten van
27 mei 2020 en 3 juni 2021 leidt niet tot een ander oordeel. De Afdeling heeft het rapport van 27 mei 2020 al bij haar uitspraak van 15 oktober 2020 betrokken en geconcludeerd dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit het AIDA rapport van
3 juni 2021 geen wezenlijk ander beeld naar voren komt dan uit het eerdere rapport. Indien eiser van mening is dat Italië vanwege de lange duur van de formele registratie zijn verdragsverplichtingen schendt, dient hij hierover te klagen bij de betreffende (hogere) Italiaanse autoriteiten. Het beroep op het arrest Jawo slaagt evenmin. Uit dat arrest volgt namelijk dat eiser eerst aannemelijk moet maken dat hij bij terugname door Italië een risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM [9] (of artikel 4 van het Handvest). Daarin is eiser al niet geslaagd.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.E.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
3.Het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), N.H. e.a. t. Frankrijk van 2 juli 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0702JUD002882013.
4.De arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, Jawo (ECLI:EU:C:2019:218) en Ibrahim (ECLI:EU:C:2019:219).
5.Dit volgt uit de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van onder meer 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:986 en ECLI:NL:RVS:2020:987), 15 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2449) en 25 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:464).
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4131. Bevestigd in onder andere de uitspraak van 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1861, en de uitspraak van 27 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2042.
7.Het arrest van het EHRM, M.T. tegen Nederland van 15 april 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
8.Het arrest van het EHRM, A.B. e.a. t. Finland van 27 mei 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019.
9.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.