ECLI:NL:RBDHA:2022:10604

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
SGR 20/6669
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser ontving vanaf 17 januari 2017 een bijstandsuitkering, maar deze werd herzien en een bedrag van € 5.832,02 werd teruggevorderd op basis van anonieme meldingen van bijstandsfraude. Eiser heeft tegen deze herziening en terugvordering beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de bijschrijvingen van derden op zijn bankrekening, die door verweerder als eigen middelen werden aangemerkt, in werkelijkheid leningen betroffen en niet als inkomen moesten worden gezien. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door deze bijschrijvingen niet te melden. De rechtbank oordeelde dat de bijschrijvingen van derden, waaronder die van zijn moeder en oma, als middelen in aanmerking moesten worden genomen voor de bijstandsverlening. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de netto terugvordering vastgesteld op € 6.026,70. Tevens is de beëindigingsdatum van de bijstandsuitkering herroepen naar 29 januari 2020. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6669

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. F. Uzumcu),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Bogaards).

Procesverloop

In het besluit van 29 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode van 17 januari 2017 tot en met 29 januari 2020 herzien en een bedrag van € 5.832,02 van eiser teruggevorderd. Ook heeft verweerder de beëindigingsdatum van eisers bijstandsuitkering gewijzigd van 29 januari 2020 naar 29 december 2020.
In het besluit van 21 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 17 december 2020 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Op 23 december 2020 is eiser in verzet gekomen tegen deze uitspraak. Bij uitspraak van 26 februari 2021 is het verzet gegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 mei 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser ontvangt vanaf 17 januari 2017 een bijstandsuitkering. Verweerder heeft gelet op 28 anonieme meldingen van bijstandsfraude een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiser verstrekte bijstand. Naar aanleiding van dat onderzoek heeft op 29 januari 2020 een gesprek met eiser en mevrouw Gerners (hierna: betrokkene) plaatsgevonden, waarvan zich een gespreksverslag in het dossier bevindt. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 22 april 2020.
2. In het primaire besluit heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 17 januari 2017 tot en met 29 januari 2020 herzien, omdat eiser in die periode bijschrijvingen van derden op zijn bankrekening heeft ontvangen waarover hij geen inlichtingen aan verweerder heeft verstrekt en die onvoldoende zijn verklaard. Eiser heeft daarom een bedrag van € 6.143,20 teveel ontvangen en moet aan verweerder een bedrag van (€ 6.143,20 minus het verrekende vakantiegeld van € 311,18 is) € 5.832,02 netto terugbetalen. Bij besluit van 30 april 2020 is het bedrag bruto vastgesteld op € 8.928,87. Ook heeft verweerder de beëindigingsdatum van eisers bijstandsuitkering gewijzigd naar 29 december 2020, omdat eiser sinds die datum niet zijn hoofdverblijf heeft op het door hem opgegeven adres. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en die beslissing gehandhaafd.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. Eiser vindt dat verweerder de bijschrijvingen van derden ten onrechte als eigen middelen aanmerkt, nu dit voor een groot deel leningen betreffen. Verder blijkt uit de omschrijvingen bij de bijschrijvingen van eisers moeder en oma waar dit geld voor bestemd is. Daarbij getuigt het van bijzondere hardheid dat de bijschrijvingen van eisers oma in mindering worden gebracht op de uitkering, nu die bestemd waren voor cadeautjes voor de kinderen. De bijschrijvingen in verband met verkopen via Marktplaats zijn eveneens ten onrechte in mindering gebracht, nu dit eigen spullen betreffen en eiser hiermee niet een te hoog vermogen heeft opgebouwd. Dit geldt ook voor de verkoop van de drie honden en de hondenspullen. Zoals volgt uit de door eiser overgelegde Marktplaats-advertenties had eiser indien sprake was van handel, de honden immers voor een veel hoger bedrag kunnen verkopen. Tot slot moet verweerder volgens eiser afzien van de terugvordering en brutering, nu eiser financieel niet in staat is dit bedrag aan verweerder terug te betalen.
4. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat de bijschrijvingen van derden die volgens eiser leningen betreffen terecht als eigen middelen in aanmerking zijn genomen voor eisers recht op een bijstandsuitkering. Dit geldt eveneens voor de bijschrijvingen in het kader van de verkoop van onder meer de honden, nu dit inkomsten betreffen die met het recht op bijstand verrekend moeten worden. Nu verweerder uit een aantal bijschrijvingen van eisers moeder kan opmaken dat die zijn gedaan ten behoeve van eisers kinderen, brengt verweerder die – tot een bedrag van € 126,50 – alsnog in mindering op de netto terugvordering. Verweerder verzoekt het beroep daarom gedeeltelijk gegrond te verklaren in de zin dat de netto terugvordering wordt vastgesteld op € 6.026,70 in plaats van € 6.143,20. Eisers financiële situatie betreft volgens verweerder geen dringende reden om van de terugvordering af te zien, aangezien eiser bij het aflossen van een vordering bescherming van de beslagvrije voet geniet.
Wat zijn de regels?
5. De voor deze zaak relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De te beoordelen periode loopt van 17 januari 2017 tot en met 29 januari 2020. Eiser heeft ter zitting gesteld dat aan hem op hetzelfde woonadres als voorheen vanaf 25 januari 2020 opnieuw een bijstandsuitkering is verstrekt. Hieruit leidt de rechtbank af dat het hoofdverblijf van eiser niet langer in geding is. De vervroeging van de beëindigingsdatum van de uitkering van eiser naar 29 december 2020 is daarom onterecht. Tussen partijen is verder in geschil of verweerder terecht is overgegaan tot herziening en gedeeltelijke terugvordering van eisers bijstandsuitkering over de te beoordelen periode.
6.1
Herziening van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
6.2
Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd hoe hij op grond van de bevindingen van het onderzoek als opgenomen in het onderzoeksrapport van 22 april 2020 tot de (hoogte van het bedrag van de) herziening en terugvordering van eisers bijstandsuitkering over de te beoordelen periode is gekomen.
Leningen van derden
6.3
De enkele stelling van eiser dat de bijschrijvingen van derden leningen betreffen die al grotendeels zijn afgelost, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft nagelaten te specificeren om welke bijschrijvingen en bijbehorende afschrijvingen dit zou gaan. Daarbij komt dat een geldlening in artikel 31, tweede lid, Pw, niet is uitgezonderd van het middelenbegrip. Volgens vaste rechtspraak [1] van de hoogste bestuursrechter worden periodieke betalingen van derden, waaronder familieleden, aan bijstandontvangers – ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt – als inkomen van de bijstandontvanger aangemerkt. Dit is slechts anders indien een betrokkene in een periode waarin hij geen bijstand of ander inkomen ontvangt ter voorziening in zijn levensonderhoud is aangewezen op het aangaan van leningen. In dat geval moet de betrokkene aannemelijk maken dat er geen ander inkomen is en voorts dat het gaat om leningen die zijn verstrekt voor levensonderhoud. [2] Dit laatste heeft eiser in beroep niet aannemelijk gemaakt. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bijschrijvingen van moeder en oma
6.4
Gelet op het verzoek van verweerder zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en de netto terugvordering vaststellen op € 6.026,70. Ten aanzien van de overige bijschrijvingen van eisers moeder en oma op eisers bankrekening, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat die buiten beschouwing moeten worden gelaten voor de vaststelling van eisers recht op een bijstandsuitkering. Volgens vaste rechtspraak [3] worden bedragen die zijn overgemaakt door derden op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, Pw. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is ook sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, Pw. De bijschrijvingen van eisers moeder en oma hebben een terugkerend karakter en zien op de te beoordelen periode. Eiser heeft deze bijschrijvingen kunnen aanwenden om te voorzien in zijn levensonderhoud. Nu eiser niet heeft aangetoond dat de bijschrijvingen waren bedoeld voor zijn kinderen, bestaat geen aanleiding om ook die bijschrijvingen op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a, Pw niet als in aanmerking te nemen middelen te beschouwen.
Bijschrijvingen verkoop honden(spullen)
6.5
Verder heeft verweerder de bijschrijvingen van derden in verband met de verkoop van honden(spullen) terecht aangemerkt als in aanmerking te nemen middelen voor eisers recht op bijstand. Alhoewel in het bestreden besluit is opgenomen dat de verkoop van honden(spullen) gezien de omvang als handel wordt aangemerkt, is in het verweerschrift gemotiveerd dat uit het onderzoeksrapport van 22 april 2020 valt op te maken dat verweerder niet uitgaat van handel. Verweerder zou de bijschrijvingen die onder meer verband houden met de verkoop van honden, als middelen aanmerken die met de bijstand verrekend moeten worden. Verweerder stelt hiermee dat de vraag of die verkoop van honden(spullen) al dan niet is aan te merken als handel, daarbij niet ter zake doet. Vaststaat immers dat eiser de door verweerder in het overzicht genoemde bijschrijvingen heeft ontvangen in een periode dat hij bijstand ontving en hij die middelen had kunnen inzetten om te voorzien in zijn levensonderhoud. De rechtbank volgt dit betoog van verweerder. Daarbij is van belang dat verweerder in het bestreden besluit terecht heeft gesteld dat eisers verklaring over die bijschrijvingen onaannemelijk is en niet met objectief verifieerbare bewijsstukken is onderbouwd. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij alleen zijn eigen honden Kees en Nina op respectievelijk 18 november 2018 en 9 januari 2019 zou hebben verkocht alsook een hond van zijn moeder, maar die niet onderbouwde stelling heeft verweerder in het licht van de overige vier niet nader verklaarde bijschrijvingen in verband met mogelijke verkoop van honden, onvoldoende mogen achten.
Schending inlichtingenverplichting
7. Niet in geschil is dat eiser geen melding heeft gemaakt van de bijschrijvingen van derden op zijn bankrekening, waartoe hij op grond van de inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, Pw, wel gehouden was. Verweerder was op grond van artikel 54, derde lid, Pw, dan ook gehouden om het recht van eiser op bijstand over de te beoordelen periode te herzien en het teveel aan ontvangen bijstand op grond van artikel 58, eerste lid, Pw, van eiser terug te vorderen.
Dringende redenen
8. Dringende redenen om van terugvordering af te zien kunnen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de orde is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.
8.1
Wat eiser heeft aangevoerd vormt geen dringende redenen als bedoeld onder 8. Zoals verweerder terecht in zijn verweerschrift heeft opgenomen wordt bovendien bij de invordering van het teruggevorderde bedrag rekening gehouden met de beslagvrije voet. De beroepsgrond slaagt niet.
Wat is de conclusie?
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank voorziet zelf in de zaak, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen voor zover het ziet op de terugvordering van de € 126,50,- aan bijstand vanwege de bijschrijvingen van eisers moeder ten behoeve van de kinderen van eiser. Ook wordt het primaire besluit herroepen voor zover daarin is bepaald dat de beëindigingsdatum van eisers bijstandsuitkering wordt gewijzigd van 29 januari 2020 naar 29 december 2020.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Verder krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit voor zover het de hoogte van de terugvordering betreft en stelt de hoogte van de netto terugvordering vast op €6.026,70;
  • herroept het primaire besluit voor zover het de aanpassing van de beëindigingsdatum betreft;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE

Participatiewet

Artikel 17. Inlichtingenplicht
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
[…]
Artikel 31. Middelen
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2. Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend:
a. de middelen die deze ontvangt ten behoeve van het levensonderhoud van een niet in de bijstand begrepen persoon;
[…]
Artikel 32. Inkomen
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 54. Onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
[…]
Artikel 58. Terugvordering
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
[…]
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
[…]

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:11.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 22 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1552.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450.