In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser ontving vanaf 17 januari 2017 een bijstandsuitkering, maar deze werd herzien en een bedrag van € 5.832,02 werd teruggevorderd op basis van anonieme meldingen van bijstandsfraude. Eiser heeft tegen deze herziening en terugvordering beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de bijschrijvingen van derden op zijn bankrekening, die door verweerder als eigen middelen werden aangemerkt, in werkelijkheid leningen betroffen en niet als inkomen moesten worden gezien. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door deze bijschrijvingen niet te melden. De rechtbank oordeelde dat de bijschrijvingen van derden, waaronder die van zijn moeder en oma, als middelen in aanmerking moesten worden genomen voor de bijstandsverlening. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de netto terugvordering vastgesteld op € 6.026,70. Tevens is de beëindigingsdatum van de bijstandsuitkering herroepen naar 29 januari 2020. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten.