ECLI:NL:RBDHA:2022:10816
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en overdracht aan Duitsland onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Jemenitische nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat hij in Duitsland slecht behandeld is en dat hij vreest voor indirect refoulement. De rechtbank heeft de zaak op 6 oktober 2022 behandeld in Breda, waar eiser bijgestaan werd door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De rechtbank overweegt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat verweerder mag uitgaan van een goede behandeling van asielzoekers in Duitsland. Eiser heeft echter niet voldoende bewijs geleverd dat zijn situatie anders is en dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU-Handvest. De rechtbank concludeert dat de intentie van eiser om in Nederland asiel aan te vragen niet relevant is voor de bepaling van de verantwoordelijke lidstaat. Eiser heeft niet aangetoond dat er systeemfouten zijn in de Duitse asielprocedure die zijn overdracht aan Duitsland zouden kunnen belemmeren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken op basis van bijzondere individuele omstandigheden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending van de uitspraak.