ECLI:NL:RBDHA:2022:10876

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
NL21.19592 en NL21.19594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Iraanse eisers op grond van geloofsgroei en inreisverbod

In deze zaak hebben eisers, van Iraanse nationaliteit, asiel aangevraagd in Nederland op basis van hun bekering tot het christendom en de daarmee samenhangende geloofsgroei. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft hun aanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond en hen een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft de beroepen van eisers op 25 januari 2022 behandeld, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelt dat het aan eisers is om aannemelijk te maken dat er sprake is van geloofsgroei, maar dat zij hierin niet zijn geslaagd. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van eisers te summier en oppervlakkig zijn om de gestelde geloofsgroei aannemelijk te maken. De rechtbank volgt niet het standpunt van eisers dat verweerder onvoldoende heeft doorgevraagd en concludeert dat de besluiten van de Staatssecretaris in rechte vaststaan. De rechtbank wijst de beroepen ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvragen en het inreisverbod.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht (locatie Amersfoort)
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.19592 en NL21.19594
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser](eiser)
en [eiseres](eiseres), eisers mede namens hun minderjarige kind
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. W.C. Boelens), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R. Jonkman).
Procesverloop
Bij besluiten van 10 december 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de opvolgende aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Verder is aan eisers een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar, gerekend vanaf de datum dat eisers Nederland daadwerkelijk hebben verlaten.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaken NL21.19593 en NL21.19595, op 25 januari 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Anvar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eisers zijn van Iraanse nationaliteit. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1977. Eiseres is geboren op [geboortedatum 2] 1979.
2. Eisers hebben eerder een asielaanvraag ingediend. Eisers hebben hieraan ten grondslag gelegd dat zij zich in Iran hebben bekeerd tot het christelijk geloof. Verweerder heeft deze aanvragen in de besluiten van 13 oktober 2017 afgewezen. De rechtbank heeft de beroepen op 30 augustus 2018 ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de zaak teruggewezen naar de rechtbank.1 De rechtbank heeft de beroepen op 31 december 2020
1. Op grond van artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
opnieuw ongegrond verklaard. De besluiten van 13 oktober 2017 staan daarmee in rechte vast.
3. Eisers hebben aan hun opvolgende asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij zijn bekeerd tot het christendom en dat er ten opzichte van de vorige aanvraag sprake is van geloofsverdieping. Eisers stellen dat zij vanwege hun bekering niet terug kunnen naar Iran. Ter onderbouwing van hun aanvraag hebben eisers de volgende documenten overgelegd:
- Artikelen over de arrestatie en veroordeling van [naam 1] in Iran
- Brief van [naam 1]
- Brief van [naam 2] (mede ondertekend door [naam 3] en [naam 4] )
- Brief van het echtpaar [naam 5]
- Brief van het echtpaar [naam 6]
- Brief van [naam 7]
- Brief van [naam 8] en [naam 9]
- Brief van [naam 10]
- E-mail van [naam 11] ( [bestandsnaam tv zender] ) waarin eiseres wordt uitgenodigd haar getuigenis af te leggen bij een van de bijeenkomsten van de virtuele kerk van [bestandsnaam tv zender] ;
- E-mail van [naam 12] ( [bestandsnaam 1] / [bestandsnaam tv zender] Netwerk)
- Een link naar het YouTube kanaal van [bestandsnaam tv zender] en een transcriptie van een interview op 25 oktober 2021
In beroep hebben eisers nog de volgende documenten overgelegd:
- E-mail van [naam 1] over de evangelisatie van eisers en het herstelde contact
- Brief van [naam 13] (echtgenoot van de moeder van eiser)
- Brief van [naam 14] en [naam 15] :
- Brief van [naam 19] die uitlegt dat ze door eiseres bekeerd is.
- Brief van [naam 11] ( [bestandsnaam tv zender] ).
- Brief van [naam 16] en [naam 17]
- Brief van [naam 2] en [naam 4] van Safehouse Ministries.
- Brief van het echtpaar [naam 5]
- Brief van [naam 18] (voorganger bij [bestandsnaam 2] ).
- Brief van de vader van eiseres
- Transcriptie van een tweede tv interview van eiseres voor [bestandsnaam tv zender] op 16 december 2021.
- Reacties op het tweede interview
4. Het asielrelaas van eisers bevat volgens verweerder het relevante element ‘geloofsgroei’. Verweerder vindt dat eisers met hun verklaringen en de overgelegde documenten hun verdieping in het christelijk geloof niet aannemelijk hebben gemaakt. Verweerder heeft de aanvragen daarom afgewezen als kennelijk ongegrond.2
2 Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.
Toetsingskader geloofsgroei
5. Uit de Werkinstructie 2019/18 en jurisprudentie van de Afdeling3 volgt dat er een verzwaarde bewijslast ligt op de vreemdeling die stelt te zijn bekeerd en wiens bekering in een eerdere procedure al ongeloofwaardig is bevonden. In het geval de bekering ongeloofwaardig is bevonden omdat de vreemdeling geen inzicht in de motieven voor en het proces van bekering heeft kunnen geven, mag van de vreemdeling mag worden verlangd dat hij in een opvolgende aanvraag die motieven voor en het proces van bekering kan beschrijven. Voor zover sprake is van een intensivering (groei) van het bekeringsproces, zal de vreemdeling inzichtelijk moeten maken waarom en hoe hij hiertoe is gekomen en dient hij hiermee tot uitdrukking te brengen dat deze keuze weloverwogen en welbewust is.
6. Uit de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 20214 volgt verder dat verweerder in zijn motivering naast de motieven en het proces van bekering ook de kennis en activiteiten moet betrekken. Het zwaartepunt blijft echter liggen bij de motieven en het proces van de bekering. In het geval een vreemdeling ontoereikende verklaringen heeft afgelegd over de motieven en het proces van de bekering moet verweerder kenbaar motiveren wat hij vindt van de andere twee elementen en waarom deze verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren.
De verklaringen van eiseres over haar geloofsgroei
7. Eiseres vindt dat verweerder ten onrechte tegenwerpt dat zij te weinig inzicht heeft geboden in haar geloofsontwikkeling. Verweerder heeft onvoldoende op de gegeven antwoorden doorgevraagd. Eiseres wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2021.5 De omstandigheid dat eiseres bij de vorige aanvraag heeft gesproken over evangelisatie, vergeving en de hulp van God maakt niet dat haar verklaringen en concretiseringen in deze procedure niet relevant zijn. Eiseres vindt dat verweerder ten onrechte haar verklaringen over de door het geloof veroorzaakte veranderingen gelijk stelt aan haar verklaringen in de vorige procedure. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de non-verbale context van de verklaringen van eiseres. Hieruit blijkt dat zij zeer ontroerd wordt wanneer zij spreekt over haar band met God. Ook heeft eiseres uitvoerig verklaard over hoe haar geloof haar heeft geholpen bij het accepteren van de homoseksuele geaardheid van haar zoon. Verweerder heeft hiermee onvoldoende aangesloten bij het referentiekader van eiseres. Ook mocht verweerder de verklaringen over de evangelisatiewerkzaamheden van eiseres niet summier vinden. Verweerder heeft hier maar één vraag over gesteld. Verder heeft verweerder ten onrechte de activiteiten van eiseres niet betrokken bij de beoordeling, omdat deze niet zouden zijn ingegeven door een oprechte overtuiging. Uit de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021 volgt dat activiteiten als derde pijler weldegelijk concreet bij de beoordeling betrokken hadden moeten worden. Daarnaast zijn de correcties en aanvullingen niet kenbaar bij de beoordeling betrokken.
8. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat sprake is van geloofsgroei. Omdat sprake is van een opvolgende aanvraag rust hierbij een verzwaarde bewijslast op eiseres. De rechtbank volgt niet het standpunt van eiseres dat verweerder onvoldoende heeft doorgevraagd. Uit het verslag van het gehoor komt niet het

3.ECLI:NL:RVS:2014:4174

beeld naar voren dat eiseres onvoldoende de gelegenheid heeft gehad om over haar asielmotieven te verklaren en dat verweerder niet op de gegeven antwoorden heeft doorgevraagd.6 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook voldoende rekening gehouden met de non-verbale context. Verweerder heeft eiseres op verschillende momenten gevraagd of zij wilde pauzeren en in staat was om gehoord te worden. Dat eiseres zich emotioneel voelde maakt niet dat van eiseres niet verwacht mag worden dat zij gedetailleerd verklaart over haar geloofsgroei. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder niet alleen tegenwerpt dat de verklaringen van eiseres over evangelisatie, vergeving, de hulp van God en de veranderingen door de gestelde bekering een herhaling zijn van wat zij in de vorige procedure heeft verklaard, maar dat verweerder de verklaringen ook inhoudelijk heeft beoordeeld.7
9. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat de verklaringen van eiseres te summier en oppervlakkig zijn om de gestelde geloofsgroei alsnog aannemelijk te maken en dat hieruit geen diepgewortelde overtuiging blijkt. Zo heeft eiseres verklaard dat zij door het geloof beter kan vergeven, zij zich beter kan beheersen, een sterkere liefdevolle band met God heeft en zij in staat is geweest om de geaardheid van haar zoon te accepteren. Eiseres heeft hierbij naar een aantal Bijbelverhalen verwezen. Wat betreft de verklaringen over vergeving en het zich kunnen beheersen mocht verweerder tegenwerpen dat onvoldoende blijkt hoe deze veranderingen zijn ingegeven door de gestelde geloofsgroei en dat dit niet tot het christendom beperkte waarden zijn. De verklaringen over de sterkere band van eiseres met God mocht verweerder te algemeen vinden. Eiseres heeft verklaard dat dit als een liefdesrelatie is, maar licht dit nauwelijks toe. Verweerder mocht verder tegenwerpen dat de verklaringen van eiseres over het accepteren van de geaardheid van haar zoon blijven steken in algemeenheden. Eiseres verklaart dat ze dit kon respecteren met behulp van het geloof en als moeder het beste wil voor haar kinderen. Verweerder heeft zich hierover niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaring van eiseres over de geaardheid van haar zoon onvoldoende inzicht biedt in welke rol het geloof hierbij heeft gespeeld. Verweerder mocht zich gelet op het voorgaande op het standpunt stellen dat eiseres onvoldoende inzichtelijk heeft verklaard waarom deze veranderingen en ervaringen zijn ingegeven door de gestelde geloofsgroei en dat hier geen diepgewortelde overtuiging uit blijkt. Hierbij mocht verweerder gewicht toekennen aan de omstandigheid dat eiseres al zes jaar Bijbelstudie volgt en wekelijks over het geloof spreekt met geloofsgenoten waardoor een verdergaand inzicht van haar mocht worden verwacht. Verweerder mocht zich op het standpunt stellen dat eiseres weliswaar veel activiteiten verricht, maar dat hieruit geen oprechte innerlijke overtuiging blijkt en dat de verklaringen van eiseres over haar activiteiten de ontoereikende verklaringen over de motieven en het proces niet kunnen compenseren. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat eiseres evangelisatiewerkzaamheden verricht. Hoewel verweerder de correcties en aanvullingen
niet inhoudelijk heeft besproken, blijkt uit de besluitvorming dat verweerder deze wel heeft betrokken.8
6 Zie bijvoorbeeld pagina 20 tot en met 24 gehoor opvolgende aanvraag (GOA). Hieruit blijkt dat verweerder heeft doorgevraagd op de verklaringen van eiseres over haar geloofsverdieping.
7 Zie pagina 6, pagina 7 en pagina 8 van het voornemen en pagina 3, pagina 4 en pagina 5 van het
bestreden besluit
8 Zie bijvoorbeeld pagina 4 van het bestreden besluit.
De verklaringen van eiser over zijn geloofsgroei
10. Eiser vindt dat verweerder ten onrechte stelt dat hij zijn geloofsontwikkeling met zijn verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende heeft doorgevraagd en hij wijst op de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2021. 9 Verweerder mocht daarom niet tegenwerpen dat hij niet inzichtelijk heeft verklaard over de rol van het ‘teken van God’ in zijn geloofsgroei en hoe eiser door het geloof is veranderd. Eiser vindt verder dat verweerder ook niet kon tegenwerpen dat uit zijn verklaringen over vergeving, het niet oordelen en het hebben van contact en het liefhebben van mensen niet volgt hoe dit is te relateren aan het christelijk geloof. Hetzelfde geldt voor de verklaringen van eiser over de acceptatie van de geaardheid van zijn zoon en de zwangerschap van eiseres. Door onvoldoende door te vragen heeft verweerder in strijd met de samenwerkingsverplichting gehandeld.
11. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat sprake is van geloofsgroei. Omdat sprake is van een opvolgende aanvraag rust hierbij een verzwaarde bewijslast op eiser.
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser met zijn verklaringen de gestelde bekering en geloofsverdieping niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder mocht er hierbij op wijzen dat het aan eiser is om door middel van inzichtelijke en gedetailleerde verklaringen aannemelijk te maken sprake is van een diepgewortelde overtuiging. De rechtbank volgt niet het standpunt dat verweerder onvoldoende heeft doorgevraagd. Zo heeft verweerder doorgevraagd op hoe eiser geleerd heeft de geaardheid van zijn zoon te accepteren en de rol van het christendom daarbij.10 Ook heeft verweerder expliciet gevraagd hoe uit de door eiser aangedragen voorbeelden blijkt dat sprake is van een oprechte bekering en waarom eiser deze veranderingen en gebeurtenissen verbindt aan het christendom.11 Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de antwoorden van eiser blijven steken in algemeenheden. Zo heeft eiser niet inzichtelijk heeft verklaard over ‘het teken van God’ en hoe dit zijn geloofsbeleving heeft veranderd. Eiser stelt dat naar aanleiding van dit teken hij zich socialer is gaan opstellen en meer contact met andere mensen opzocht en zijn vriend [A] heeft geholpen. Eiser heeft echter niet toegelicht op welke wijze deze veranderingen zijn verbonden aan zijn gestelde bekering tot het christendom. Hetzelfde geldt voor de verklaringen van eiser over de ervaring dat God hem steunde bij de geboorte van zijn dochter en dat hij door zijn bekering in staat is om mensen te vergeven, in hun waarde te laten en niet over ze te oordelen. Hierbij mocht verweerder betrekken dat eiser stelt al vijf jaar bekeerd te zijn waardoor een meer diepgaande verklaring van eiser mocht worden verwacht. Verweerder mocht verder tegenwerpen dat het tegenstrijdig is dat eiser zelf heeft verklaard dat hij niemand evangeliseert, terwijl in de brief van de heer [B] is opgenomen dat eiser en zijn echtgenote samen geëvangeliseerd hebben.

9.ECLI:NL:RVS:2021:1982

10 Zie GOA pagina19
11 Zie GOA pagina’s18, 20 en 21
Derdenverklaringen
13. Eisers vinden dat verweerder de overgelegde verklaringen van derden onvoldoende kenbaar bij de beoordeling heeft betrokken. Eisers verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021.12
14. De rechtbank overweegt dat de verklaringen van derden kunnen bijdragen aan de geloofwaardigheid van de bekering van eisers, maar dat dit er niet aan afdoet dat eisers zelf in hun verklaringen voldoende inzicht dienen te geven in de motieven en het proces van bekering en de verdieping in het christelijk geloof. Uit de Werkinstructie 2019/18 volgt dat dat in de regel beperkt gewicht wordt toegekend aan verklaringen of rapporten van bijvoorbeeld kerkelijke instanties en geloofsgenoten waarin een eigen oordeel wordt gegeven over de oprechtheid van een gestelde bekering.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende kenbaar in de besluitvorming heeft gemotiveerd welke waarde aan de verklaringen moet worden gehecht. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde verweerder in de overgelegde verklaringen van derden geen aanleiding te zien om de gestelde bekering en geloofsgroei van eisers geloofwaardig te achten. De rechtbank stelt vast dat de brieven ingaan op de christelijke activiteiten van eisers en de visie van de brievenschrijvers op de oprechtheid van de bekering van eisers. Verder zijn twee transcripties van tv-interviews door eiseres voor [bestandsnaam tv zender] overgelegd. Aan de verklaringen voor zover zij zien op de oprechtheid van de gestelde bekeringen hoefde verweerder geen doorslaggevend gewicht toe te kennen. Verweerder mocht hierbij tegenwerpen dat uit de brieven niet blijkt waarop de brievenschrijvers hun overtuiging baseren. Verder wordt in de verklaringen ingegaan op de activiteiten die eisers en in het bijzonder eiseres verrichten. Deze activiteiten heeft verweerder bij de beoordeling betrokken. Verweerder mocht zich op het standpunt stellen dat ook hieruit niet volgt dat sprake is bij eisers van een oprechte bekering en dat deze activiteiten niet kunnen compenseren voor de onvoldoende verklaringen over de motieven en het proces van de bekering van eisers.
Vluchtelingschap
16. Eisers vinden dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat zij bij terugkeer geen vrees hebben voor vervolging en geen reëel risico lopen op ernstige schade. Eisers stellen dat uit het Algemeen Ambtsbericht Iran 2021 (het ambtsbericht) volgt dat Iraniërs die jarenlang buiten Iran hebben verbleven bij terugkomst worden ondervraagd over hun activiteiten in het buitenland en als een bedreiging voor de nationale veiligheid worden beschouwd. Eisers hebben in dit kader ook verwezen naar een uitspraak van het UK Upper Tribunal van 20 februari 2020. Uit die uitspraak volgt dat terugkerende afgewezen asielzoekers over (de reden van) hun asielaanvraag worden ondervraagd. Er mag van worden uitgegaan dat dit bij eisers ook het geval zal zijn. Eisers wijzen er verder op dat eiseres een televisie-interview over haar bekering heeft gegeven voor het [bestandsnaam tv zender] en dat zij in dat kader een Telegram-groep beheert. [bestandsnaam tv zender] is een zender die het christendom onder Farsi-taligen promoot en waarvan bekend is dat deze in de gaten wordt gehouden door de Iraanse autoriteiten. Eisers vinden dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun asielmotief bij de Iraanse autoriteiten bekend is. Eisers vinden verder dat verweerder niet van hen mag verwachten dat zij hun christelijke activiteiten staken.
12 ECLI:NL:RVS:2021:977 r.o. 5.8 en 5.10
17. Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van de interviews of de activiteiten van eiseres voor [bestandsnaam tv zender] . Uit de omstandigheid dat de Iraanse autoriteiten de toegang tot [bestandsnaam tv zender] vanuit Iran proberen te beperken volgt niet dat de autoriteiten de programma’s ook inhoudelijk in de gaten houden. Dat eisers door de interviews van eiseres in de negatieve belangstelling staan van de autoriteiten heeft verweerder daarom niet aannemelijk hoeven achten. Uit de uitspraak van de UK Upper Tribunal volgt niet zonder meer dat indien sprake is van een ongeloofwaardige bekering, sprake is van een reëel risico op vervolging bij terugkeer naar Iran. Uit deze uitspraak blijkt dat dit risico afhankelijk is van een aantal, in de uitspraak vermelde factoren. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat in hun geval sprake is van dergelijke factoren. Verder volgt uit het ambtsbericht dat het niet strafbaar is volgens de Iraanse wetgeving om in het buitenland asiel aan te vragen. Uit de
omstandigheid dat eisers bij terugkeer ondervraagd zullen worden over hun periode in het buitenland volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM lopen. Gelet op het voorgaande is het niet aannemelijk dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van de aan de asielaanvragen ten grondslag gelegde motieven. Daarbij mag, nu de gestelde bekering van eisers ongeloofwaardig is bevonden, van eisers verwacht worden dat als dit ter sprake komt eisers aangeven dat zij niet daadwerkelijk bekeerd zijn en dat zij hun christelijke activiteiten staken. Wat betreft de reacties op het tv-interview heeft verweerder zich ter zitting niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet geverifieerd kan worden van wie deze berichten afkomstig zijn. Verweerder hoefde hier daarom niet de waarde aan toe te kennen die eisers hieraan toegekend willen zien. De beroepsgrond slaagt niet.
Inreisverbod
18. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte een inreisverbod heeft opgelegd. De zoon van eisers met wie zij zich graag willen verzoenen heeft in Nederland een asielvergunning. Zij kunnen hem door het inreisverbod niet bezoeken. Het opleggen van een inreisverbod is daarom in strijd met artikel 8 van het EVRM.
19. De rechtbank overweegt dat een inreisverbod ex-tunc moet worden getoetst. Een inreisverbod is immers niet asielrechtelijk van aard zodat de uitzondering op de ex-tunc- toetsing zoals neergelegd in artikel 83 Vw niet van toepassing is.13 Dit betekent dat feiten en omstandigheden die zich na de bestreden besluiten hebben voorgedaan niet bij de beoordeling kunnen worden betrokken. Ter zitting hebben eisers toegelicht dat het contact met hun zoon inmiddels is hersteld. Dit is een omstandigheid die zich na de bestreden besluiten heeft voorgedaan. De rechtbank kan dit dus niet bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de oplegging van het inreisverbod betrekken.
20. Op het moment dat de bestreden besluiten werden genomen was er, zoals volgt uit de verklaringen van eisers, met hun zoon geen sprake van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Er was namelijk geen enkel contact tussen eisers en hun zoon en het was onduidelijk of zich dit op enig moment zou herstellen. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat ten tijde van de bestreden besluiten het opleggen van het inreisverbod niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank wijst er hierbij verder op dat eisers op grond van artikel 66b van de Vw een aanvraag tot opheffing van het inreisverbod kunnen indienen, als zij hun zoon in de periode waarin het inreisverbod

13.ECLI:NL:RVS:2019:2308

van kracht is willen bezoeken.
21. De aanvragen zijn terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
11 februari 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. G.P. Loman R.G.A. Beijen
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.