zaaknummers: AWB 21/1959, AWB 21/1960, AWB 21/3714 en AWB 21/3715
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 19 april 2022 in de zaak tussen
[eiser/verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1985 van Ugandese nationaliteit, eiser/verzoeker
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.A.P.F. Hoens),
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Bij besluit van 6 oktober 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel ‘tijdelijk humanitair’ ingetrokken met terugwerkende kracht per 18 augustus 2020. Bij besluit van 9 maart 2021 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) voor het wijzigen van het doel van zijn verblijfsvergunning van ‘tijdelijk humanitair’ naar ‘humanitair niet-tijdelijk’ afgewezen.
Bij besluit van 9 maart 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard (het bestreden besluit 1). Bij besluit van 1 juni 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard (het bestreden besluit 2).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht.
2. Eiser heeft op 14 augustus 2019 aangifte gedaan van mensenhandel. Verweerder heeft daarom aan eiser een verblijfsvergunning humanitair tijdelijk verleend voor slachtoffers van mensenhandel die aangifte hebben gedaan of anderszins meewerken.De Officier van Justitie (OvJ) heeft op 18 augustus 2020 bericht dat de zaak voortijdig beëindigd wordt, omdat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor verder onderzoek.
3. De regels die in deze zaak relevant zijn, staan in de bijlage. De bijlage hoort bij deze uitspraak.
Paragraaf B8 en B9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)
4. Eiser vindt dat het beleid voor het verlenen van een verblijfsvergunning aan slachtoffers van mensenhandel zoals neergelegd in paragraaf B8 en B9 van de Vc in strijd is met het recht van de Europese Unie (het EU-recht).Eiser vindt dat deze regelingen onvoldoende bescherming bieden aan slachtoffers van mensenhandel, omdat de vergunning mag worden ingetrokken als niet langer een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek loopt. Eiser wijst er in dit kader op dat iemand ook als slachtoffer moet worden aangemerkt als er geen dader geïdentificeerd is of vervolgd wordt.
5. In wat is aangevoerd ziet de rechtbank geen grond om te oordelen dat het beleid zoals neergelegd in paragraaf B8 en B9 van de Vc in strijd is met hoger recht. Richtlijn 2004/81/EG schept kaders voor het verlenen van een verblijfsvergunning aan slachtoffers van mensenhandel in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten. Uit artikel 14 van Richtlijn 2004/81/EG volgt dat een dergelijke verblijfsvergunning te allen tijde kan worden ingetrokken als de voorwaarden voor afgifte niet langer vervuld zijn en wanneer de bevoegde autoriteiten besluiten de procedure stop te zetten. Het beleid van verweerder om een verblijfsvergunning verleend aan slachtoffers van mensenhandel die meewerken aan een opsporingsonderzoek in te trekken als niet langer een strafrechtelijk onderzoek loopt is hiermee in overeenstemming. Artikel 5 van het Handvest en paragraaf 19 van de considerans van Richtlijn 2012/29/EU, waar eiser naar heeft verwezen, zien niet op de verlening van een verblijfsrecht en leiden er naar het oordeel van de rechtbank ook niet toe dat het beleid van verweerder in strijd is met hoger recht. Verweerder mocht daarom van het in paragraaf B8 en B9 van de Vc neergelegde beoordelingskader uitgaan.
Intrekking van de verblijfsvergunning
6. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken per 18 augustus 2020, omdat eiser niet meer voldoet aan de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend. Er is namelijk geen sprake meer van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek. De omstandigheid dat eiser een klaagschrift heeft ingediend op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) maakt niet dat de vergunning niet kan worden ingetrokken. Als het beklag gegrond wordt verklaard herleeft de verblijfsvergunning op grond van paragraaf B8/3 van de Vc weer, aldus verweerder.
7. Eiser vindt dat verweerder zijn verblijfsvergunning niet mocht intrekken, omdat de OvJ de zaak heeft geseponeerd. Eiser vindt verder dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de strafzaak voortijdig is beëindigd. Eiser heeft namelijk een klaagschrift op grond van artikel 12 Sv ingediend en de beklagprocedure liep ten tijde van de intrekking nog. Eiser vindt verder dat verweerder ten onrechte niet gemotiveerd heeft waarom op grond van artikel 4:84 van de Awb niet van het beleid dat bij een sepot de vergunning wordt ingetrokken kan worden afgeweken.
8. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder de verblijfsvergunning van eiser intrekken, omdat eiser niet meer voldoet aan de voorwaarden waaronder de vergunning is verleend. Uit de sepot beslissing volgt dat het onderzoek is beëindigd. De rechtbank volgt niet het standpunt van eiser dat verweerder moest afzien van het intrekken van de verblijfsvergunning, omdat eiser op grond van artikel 12 Sv een beklagprocedure was gestart. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 oktober 2018 volgt immers dat verweerder de uitkomst van de beklagprocedure niet hoeft af te wachten voordat tot intrekking kan worden overgegaan.Overigens is ter zitting door eiser desgevraagd naar voren gebracht dat het Gerechtshof het beklag inmiddels ongegrond heeft verklaard. Eiser heeft verder enkel gesteld maar niet nader onderbouwd dat er bijzondere omstandigheden zijn waardoor verweerder van zijn beleid moet afwijken. Verweerder hoefde daarom geen aanleiding te zien om toepassing te geven aan artikel 4:84 van de Awb.
Wijziging van het verblijfsdoel
9. Verweerder heeft de aanvraag van eiser om zijn verblijfsvergunning humanitair-tijdelijk te wijzigen naar verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk afgewezen, omdat niet is gebleken dat er klemmende redenen van humanitaire aard zijn die maken dat deze vergunning aan eiser verleend moet worden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij slachtoffer is geworden van mensenhandel. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden, die rechtstreeks verband houden met de mensenhandel, van hem niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.Verweerder wijst er in dit kader op dat het relaas van eiser verschillende inconsistenties bevat.
10. Eiser vindt dat verweerder vanwege bijzondere omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel niet van hem kan vergen dat hij Nederland verlaat. Eiser wijst er hierbij op dat terugkeer naar Uganda grote risico’s voor hem met zich mee brengt. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte tegenwerpt dat er inconsistenties in zijn verhaal zitten. Uit onderzoeken blijkt dat slechts een beperkt deel van de aangevers van mensenhandel in staat is tot het afleggen van gedetailleerde verklaringen. Verweerder had zich daarom moeten focussen op de rode lijn die duidelijk in de verklaringen van eiser aanwezig is. Eiser wijst er op dat dit ook volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2018.Uit de omstandigheid dat op basis van de verklaringen van eiser geen verdachten konden worden geïdentificeerd volgt niet dat het relaas van eiser ongeloofwaardig is. Eiser vindt verder dat verweerder ten onrechte tegenwerpt dat de verklaringen van eiser over de aanvraag voor een visum tegenstrijdig zijn met de gegevens in EU-vis. Ook vindt eiser zijn verklaringen over de bereikbaarheid van zijn geliefde Dan en over zijn identiteitsdocument niet tegenstrijdig. Eiser voert verder aan dat in asielzaken een procedure met voldoende waarborgen is ontwikkeld die in B8 en B9 zaken ontbreekt. Eiser is voorafgaand aan de beslissingen namelijk ten onrechte niet door verweerder gehoord over zijn mensenhandelrelaas. Verder stelt eiser dat verweerder in deze procedure de risico’s had moeten onderzoeken die eiser bij terugkeer naar Uganda loopt vanwege zijn homoseksuele geaardheid in plaats van eiser hiervoor door te verwijzen naar de asielprocedure.
11. De rechtbank stelt voorop dat uit de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2018, anders dan eiser stelt, niet volgt dat verweerder bij het beoordelen van de aannemelijkheid van het mensenhandelrelaas geen inconsistenties mag tegenwerpen en zich voornamelijk moet richten op de rode lijn in de verklaringen. In deze uitspraak benadrukt de Afdeling juist dat het aan verweerder is om te beoordelen of iemand erin geslaagd is aannemelijk te maken dat hij slachtoffer is geweest van mensenhandel en bij terugkeer te vrezen heeft voor represailles van mensenhandelaren. Verweerder heeft hierbij beslissingsruimte waarvan de invulling tot zijn verantwoordelijkheid behoort. Het is daarom volgens de Afdeling niet aan de rechtbank om van verweerder te eisen dat hij moet kijken naar de rode lijn en dat hij geen inconsistenties mag tegenwerpen.
12. De rechtbank stelt vast dat eiser aan geen van de voorwaarden zoals neergelegd in artikel 3.51 van de Vb en paragraaf B9/12 van de Vc voldoet. Zijn aangifte heeft immers niet geleid tot vervolging. Ook loopt er door het sepot geen strafzaak meer en voldoet eiser niet aan de drie jaren eis. Dit betekent dat beoordeeld moet worden of eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden, die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, niet van hem kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser hierin niet is geslaagd, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is geweest van mensenhandel. Verweerder mocht hierbij betrekken dat de aangifte van eiser is geseponeerd, omdat er onvoldoende aanknopingspunten voor een opsporingsonderzoek waren. Ook mocht verweerder hierbij waarde hechten aan de omstandigheid dat eiser verklaringen heeft afgelegd die inconsistent, summier en tegenstrijdig zijn op essentiële aspecten van zijn relaas. Zo heeft eiser tegenstrijdig verklaard over de filmopnames, de woningen en het aantal personen waarmee hij op een dag gedwongen seks moest hebben. Ook zijn de verklaringen van eiser over de aanvraag van een visum voor het Verenigd Koninkrijk tegenstrijdig met de gegevens in EU-vis. De aanvraag en afwijzing staan daar namelijk niet in geregistreerd. Daarnaast mocht verweerder het vreemd vinden dat eiser pas drie maanden na zijn ontsnapping aan de mensenhandelaren per mail contact met zijn geliefde in Uganda heeft opgenomen en de contactgegevens van Dan niet aan de politie heeft verstrekt in het kader van het opsporingsonderzoek. Verder heeft eiser tegenstrijdig verklaard over zijn identiteitskaart. Eiser verklaarde eerst dat hij al zijn bezittingen aan de mensenhandelaar heeft afgegeven en heeft in eerste instantie er bij de politie geen melding van gemaakt dat hij nog wel in het bezit was van zijn identiteitskaart.
14. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde verweerder eiser voorafgaand aan het nemen van de besluiten niet te horen over zijn mensenhandelrelaas. Eiser is op 11 juni 2019 en op 7 augustus 2019 gehoord door de politie. Dit is neergelegd in processen-verbaal met nummer PL2300-201908904-1. Eiser heeft hierbij uitgebreid ten overstaan van de politie over zijn mensenhandelrelaas verklaard. Verweerder was daarom in dit geval naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden om eiser aanvullend te horen over zijn mensenhandelrelaas.
15. Ten aanzien van de beroepsgrond van eiser dat hij niet terug kan keren naar Uganda vanwege zijn homoseksuele geaardheid oordeelt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit onderdeel niet samenhangt met het mensenhandelrelaas, omdat hiervan ook sprake zou zijn geweest als eiser niet in handen was gevallen van de gestelde mensenhandelaren. De gestelde homoseksuele geaardheid van eiser hoefde verweerder daarom niet in deze procedure te betrekken, maar mag verweerder beoordelen in de lopende asielprocedure van eiser.
16. Verder voert verder aan eiser dat verweerder hem had moeten horen.De rechtbank volgt dit standpunt niet. Zowel wat betreft de intrekking als de wijziging van het verblijfsdoel ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen grond om te oordelen dat er redelijkerwijs twijfel mogelijk was dat zijn bezwaren zouden leiden tot een andersluidend besluit. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat sprake was van kennelijk ongegronde bezwaren.
Conclusie
17. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat de bestreden besluiten onrechtmatig zijn. De beroepen zijn ongegrond.
18. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat de verzoeken worden afgewezen.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2022.
De (voorzieningen)rechter
is verhinderd deze uitspraak
te onderdertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage
Artikel 5 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie
Verbod van slavernij en dwangarbeid
1. Niemand mag in slavernij of dienstbaarheid worden gehouden.
2. Niemand mag gedwongen worden dwangarbeid of verplichte arbeid te verrichten.
3. Mensenhandel is verboden.
Artikel 14 van Richtlijn 2004/81/EGIntrekkingDe verblijfstitel kan te allen tijde worden ingetrokken indien de voorwaarden voor afgifte niet langer vervuld zijn. De verblijfstitel kan met name in de volgende gevallen worden ingetrokken:a) wanneer de houder actief, vrijwillig en uit eigen beweging opnieuw contact heeft opgenomen met de vermoedelijke daders van de strafbare feiten in kwestie, ofb) wanneer de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de medewerking of de klacht van het slachtoffer misleidend of te kwader trouw is, ofc) om redenen die verband houden met de openbare orde of de bescherming van de binnenlandse veiligheid, ofd) wanneer het slachtoffer niet langer zijn medewerking verleent, ofe) wanneer de bevoegde autoriteiten besluiten de procedure stop te zetten.
Paragraaf 19 van de considerans van Richtlijn 2012/29/EUEen persoon moet als slachtoffer worden beschouwd, ongeacht of een dader geïdentificeerd, aangehouden, vervolgd of veroordeeld is, en of er tussen hen familiebanden bestaan.(…)
Artikel 3.48 van het Vb
1. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden worden verleend aan de vreemdeling die:
a. slachtoffer-aangever is van mensenhandel, voor zover er sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan;
b.slachtoffer is van mensenhandel, voor zover er sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit, bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, en het slachtoffer hieraan op andere wijze dan door het doen van aangifte medewerking verleent; c.getuige-aangever is van mensenhandel, voor zover er sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan en het verblijf in Nederland van de getuige-aangever naar het oordeel van Onze Minister in het belang van de opsporing of vervolging van de verdachte noodzakelijk is;
d.zonder verblijfstitel slachtoffer is geworden van mensenhandel en hiervan om zwaarwegende redenen geen aangifte kan of wil doen of anderszins geen medewerking kan of wil verlenen aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar;
(…)
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste en tweede lid.
1. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan onder een beperking, verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden worden verleend aan de vreemdeling, die: a.vijf jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking, genoemd onder 1°, of drie jaar in Nederland verblijft onder een beperking, genoemd onder 2° of 3°:
1°.verblijf als familie- of gezinslid van een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht; 2°.medische behandeling, voor zover die medische behandeling naar het oordeel van Onze Minister gedurende ten minste nog één jaar in Nederland noodzakelijk zal zijn;
3°.tijdelijke humanitaire gronden;
(…)
3.De verblijfsvergunning kan voorts worden verleend aan bij ministeriële regeling aangewezen categorieën vreemdelingen, anders dan bedoeld in het eerste en tweede lid. In de ministeriële regeling kunnen hierover nadere regels worden gesteld.
Paragraaf B8/3.2 van de Vc
Intrekking
De IND trekt de verblijfsvergunning van een slachtoffer van mensenhandel dat aangifte heeft gedaan of anderszins heeft meegewerkt in als geen sprake meer is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan of waaraan op andere wijze medewerking is verleend. De vreemdeling mag het beroep in cassatie in Nederland afwachten, omdat de Hoge Raad de zaak nog terug kan wijzen naar het Gerechtshof. De vreemdeling mag cassatie in het belang der wet niet in Nederland afwachten, omdat cassatie in het belang der wet geen verandering in de rechten en positie van partijen teweeg brengt en dus geen rechtsgevolgen voor de betrokken partijen heeft.
De IND trekt de verblijfsvergunning van een getuige-aangever van mensenhandel in als het OM de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland niet langer noodzakelijk acht.
Paragraaf B9/12 van de Vc
Op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder f, VV verleent de IND de verblijfsvergunning aan de vreemdeling bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, en b, en g, Vb, als de vreemdeling aan één van de volgende voorwaarden voldoet:
1. de officier van justitie besluit tot vervolging over te gaan ter zake van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan en dat heeft geleid tot verlening van de verblijfsvergunning op grond van artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, b, en g, Vb;
2. er loopt een strafzaak en het slachtoffer verblijft drie jaar onafgebroken op basis van een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake mensenhandel in Nederland.
Ad 1 en 2
Een vervolgingsbeslissing is voldoende, als mensenhandel een onderdeel vormt van de tenlastelegging.
Als de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op één van de gronden die onder 1 en 2 zijn beschreven, verleent de IND een verblijfsvergunning als de vreemdeling heeft onderbouwd dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, niet kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat.
De IND betrekt in elk geval de volgende factoren bij de beoordeling of van de vreemdeling kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat:
•risico van represailles ten opzichte van de vreemdeling en zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;
•risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie; en
•de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst.