ECLI:NL:RBDHA:2022:12146

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
21/176
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering wegens overschrijding van de wettelijke verblijfperiode in het buitenland tijdens de coronapandemie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die sinds 26 augustus 2010 een bijstandsuitkering ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser heeft in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2020 in Egypte verbleven, waarbij hij de wettelijk toegestane periode van vier weken verblijf in het buitenland heeft overschreden. Het college heeft daarop zijn bijstandsuitkering herzien en een bedrag van € 2.572,41 teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit ongegrond verklaard.

Eiser stelt dat hij door de coronamaatregelen gedwongen langer in Egypte moest blijven en dat hij recht heeft op bijstand vanwege deze uitzonderlijke omstandigheden. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoende inspanningen heeft geleverd om terug te keren naar Nederland. Het college heeft terecht gesteld dat de bewijslast bij eiser ligt en dat hij niet heeft aangetoond dat hij pogingen heeft ondernomen om eerder terug te reizen. De rechtbank concludeert dat er geen zeer dringende redenen zijn die rechtvaardigen dat eiser aanspraak kan maken op bijstand over de betreffende periode.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en bevestigd dat het college de bijstand terecht heeft herzien en de te veel betaalde bijstand heeft teruggevorderd. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/176

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (het college)

(gemachtigde: M. Mos).

Inleiding

Bij besluit van 2 september 2020 (het primaire besluit) heeft het college eisers bijstandsuitkering over de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2020 herzien en een bedrag van € 2.572,41 teruggevorderd.
Bij besluit van 7 december 2020 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser ontvangt sinds 26 augustus 2010 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Hij is op 1 maart 2020 naar Egypte gereisd met de intentie om op 31 maart 2020 terug te keren. Uiteindelijk is hij op 12 juni 2020 naar Nederland teruggereisd. Naar aanleiding hiervan heeft het college het besluit genomen.
Wat vinden eiser en het college in beroep?
2. Eiser stelt dat hij op 31 maart 2020 zou terugkeren naar Nederland, maar dat hij als gevolg van de coronamaatregelen noodgedwongen langer in Egypte moest verblijven omdat het vluchtverkeer was geannuleerd. De kosten voor zijn levensonderhoud zijn in de periode dat hij in het buitenland verbleef blijven doorlopen. Een wereldwijde pandemie is een uitzonderlijke omstandigheid. Indien hij geen aanspraak kan maken op een uitkering komt het risico van de pandemie volledig bij hem te liggen. Zo er al geen sprake zou zijn van dringende redenen op grond van artikel 16 van de Participatiewet (Pw) zoals bedoeld is in de klassieke zin van de jurisprudentie, rechtvaardigt het beleidsadvies van het college in dit geval wel een voortzetting van de bijstand. [1] Gelet op de risicoverdeling die in het beleidsadvies wordt genoemd, had het college (en niet eiser) aannemelijk moeten maken dat er eerdere terugkeermogelijkheden voor eiser beschikbaar waren. Dit heeft het college niet gedaan.
3. Het college stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op enigerlei wijze heeft geprobeerd om terug naar Nederland te komen. Dit is volgens het beleidsadvies een vereiste om, in uitzondering op de hoofdregel, eventueel toch in aanmerking te komen voor bijstandsverlening. In dit kader is ook van belang dat eiser nooit heeft gemeld dat hij naar het buitenland is vertrokken, waardoor het college de mogelijkheid is ontnomen om met eiser te bespreken welke mogelijkheden er waren voor terugkeer. Uit het beleidsadvies volgt niet dat er sprake is van een omgekeerde bewijslast.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De te beoordelen periode loopt van 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2020.
5. Vast staat dat eiser met zijn verblijf in Egypte van 1 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 de wettelijk toegestane periode van vier weken verblijf in het buitenland heeft overschreden. Hoofdregel is dan dat er geen recht op bijstand bestaat. [2] De vraag die in dit geval beantwoord moet worden, is of eiser op grond van zeer dringende redenen of op grond van het beleidsadvies toch aanspraak kan maken op bijstand over de hiervoor genoemde periode. [3]
Zeer dringende redenen
6. Volgens vaste rechtspraak doen zeer dringende redenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Pw zich voor als er een acute noodsituatie is én de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. [4] Een acute noodsituatie is aan de orde als een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Daarbij kunnen zeer dringende redenen uitsluitend betrekking hebben op degene die zelf voor (voortzetting van de) bijstand in aanmerking wil komen.
7. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat een dergelijke situatie zich in voormelde periode voordeed. Eiser is hierin niet geslaagd. Of, zoals eiser stelt, vanwege de op dat moment geldende coronamaatregelen sprake was van overmacht, is voor de toepassing van artikel 16, eerste lid, van de Pw niet van belang. [5] Eiser heeft verder geen redenen aangevoerd waarom hij zich in een acute noodsituatie zou bevinden. Dit leidt ertoe dat het college terecht heeft geconcludeerd dat van zeer dringende redenen, die noodzaakten tot voortzetting van bijstandsverlening, geen sprake was.
Het beleidsadvies
8. Het college heeft toegelicht dat in situaties zoals deze, waarin de betrokkene door reisbeperkingen vanwege de coronamaatregelen niet tijdig naar Nederland kan terugreizen, het in het beleidsadvies beschreven beleid toepast.
9. Het beleidsadvies wijkt af van de (voornoemde) wijze waarop in de rechtspraak toepassing wordt gegeven aan artikel 16, eerste lid, van de Pw. De rechtbank merkt het beleidsadvies daarom aan als buitenwettelijk begunstigend beleid. Uit de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat bij een toets aan buitenwettelijk begunstigend beleid wordt nagegaan of het desbetreffende bestuursorgaan in overeenstemming met het beleid heeft gehandeld. De aanwezigheid en toepassing van het beleid wordt als een gegeven aanvaard. [6]
10. In het beleidsadvies is vermeld dat bij onvrijwillig verblijf in het buitenland door terugreisbeperkingen geen recht op bijstand bestaat voor mensen die na bekend worden van de uitreisrisico’s naar het buitenland zijn vertrokken. Als hoofdregel wordt gekeken naar het moment van afreizen naar het buitenland. Als de datum na 12 maart 2020 ligt, ligt het risico bij de klant. Daarnaast wordt er gekeken naar alle individuele omstandigheden: om welke reden ging men naar het buitenland, met welk plan en in welke mate heeft men zich ingespannen om een terugreis te boeken.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de bewijslast in dit kader niet op het college rust. De rechtbank leidt namelijk uit het beleidsadvies niet af dat, indien er vóór 12 maart 2020 is afgereisd naar het buitenland en het risico daarmee niet bij de klant ligt, dit betekent dat het college dan aannemelijk moet maken dat er voldoende mogelijkheden voor de klant bestonden om eerder terug te komen. Het blijft aan de klant, in dit geval eiser, om aannemelijk te maken dat er voldoende inspanningen zijn geleverd om een terugreis te boeken.
12. Hoewel eiser daartoe meermalen in de gelegenheid is gesteld, is hij hierin niet geslaagd. Hij heeft niet met verifieerbare gegevens onderbouwd dat hij pogingen heeft ondernomen om eerder dan op 12 juni 2020 terug te reizen naar Nederland. De enkele stelling dat hij op enig moment contact heeft gezocht met de ambassade en zijn consulent is daarvoor onvoldoende. Hij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij toen melding heeft gemaakt van zijn verblijf in Egypte. Hierdoor is het college de mogelijkheid ontnomen om op dat moment met eiser te bespreken welke mogelijkheden voor terugkeer er eventueel waren, zoals de door de overheid geregelde repatriëringsvluchten. Deze omstandigheden leiden ertoe dat het college terecht heeft geconcludeerd dat eiser ook op grond van het beleidsadvies geen recht op bijstand had in de te beoordelen periode. Het college heeft het beleidsadvies consistent toegepast.

Conclusie en gevolgen

13. Doordat eiser zijn verblijf in het buitenland niet heeft gemeld, heeft hij de inlichtingenplicht geschonden. Het college heeft dus terecht de bijstand over de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2020 herzien en de te veel betaalde bijstand teruggevorderd. Dit betekent dat het bestreden besluit stand houdt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van de Wetering, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wetgeving

Participatiewet
Artikel 13
1. Geen recht op bijstand heeft degene:
e. die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland;
Artikel 16
1. Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54
3 Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Voetnoten

1.Het (ongedateerde) Beleidsadvies Coronacrisis en langer verblijf in het buitenland bij Tozo en reguliere bijstand, zoals gevoegd bij het verweerschrift.
2.Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw.
3.Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw.
4.Zie o.m. de uitspraak van de CRvB van 12 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:71.
5.Zie o.m. de uitspraak van de CRvB van 12 mei 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1083.
6.Zie o.m. CRvB 10 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1802.