ECLI:NL:RBDHA:2022:12146
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening bijstandsuitkering wegens overschrijding van de wettelijke verblijfperiode in het buitenland tijdens de coronapandemie
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die sinds 26 augustus 2010 een bijstandsuitkering ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser heeft in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2020 in Egypte verbleven, waarbij hij de wettelijk toegestane periode van vier weken verblijf in het buitenland heeft overschreden. Het college heeft daarop zijn bijstandsuitkering herzien en een bedrag van € 2.572,41 teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit ongegrond verklaard.
Eiser stelt dat hij door de coronamaatregelen gedwongen langer in Egypte moest blijven en dat hij recht heeft op bijstand vanwege deze uitzonderlijke omstandigheden. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoende inspanningen heeft geleverd om terug te keren naar Nederland. Het college heeft terecht gesteld dat de bewijslast bij eiser ligt en dat hij niet heeft aangetoond dat hij pogingen heeft ondernomen om eerder terug te reizen. De rechtbank concludeert dat er geen zeer dringende redenen zijn die rechtvaardigen dat eiser aanspraak kan maken op bijstand over de betreffende periode.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en bevestigd dat het college de bijstand terecht heeft herzien en de te veel betaalde bijstand heeft teruggevorderd. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.