ECLI:NL:RBDHA:2022:12147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
21/156
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand door het niet melden van bijschrijvingen en stortingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die sinds 1 april 1995 een bijstandsuitkering ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college heeft de bijstandsuitkering van eiseres herzien over de periode van 1 april 2017 tot en met 31 maart 2020 en een bedrag van € 6.185,00 teruggevorderd, later verhoogd tot € 9.569,32. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college, waarin zij betoogt dat de bijschrijvingen en stortingen op haar bankrekening niet als inkomen moeten worden aangemerkt, maar als leningen van derden. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat het college terecht heeft vastgesteld dat de bijschrijvingen en stortingen als inkomen moeten worden aangemerkt, omdat eiseres niet met objectieve en verifieerbare gegevens heeft aangetoond dat deze bedragen niet als inkomen kunnen worden beschouwd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, en dat de financiële gevolgen van de terugvordering pas optreden op het moment van invordering, waarbij eiseres zich kan beroepen op de beslagvrije voet. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/156

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. F. Uzumcu),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (het college)

(gemachtigde: M. Mos).

Inleiding

Bij besluit van 10 juni 2020 (het primaire besluit I) heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 1 april 2017 tot en met 31 maart 2020 herzien en van eiseres een bedrag van € 6.185,00 aan bijstand teruggevorderd.
Bij besluit van 6 juli 2020 (het primaire besluit II) heeft het college de terugvordering gebruteerd tot een bedrag van € 9.569,32.
Bij besluit van 4 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres ontvangt sinds 1 april 1995 een bijstandsuitkering, laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande. Uit een rechtmatigheidsonderzoek naar het recht op bijstand van eiseres is gebleken dat er op haar bankafschriften meerdere geldstortingen en bijschrijvingen van derden zichtbaar zijn. Vervolgens heeft het college de primaire besluiten genomen. Aan deze besluiten ligt ten grondslag dat het college de geldstortingen en bijschrijvingen als inkomen aanmerkt. Door hiervan geen melding te maken, heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden.
Wat vinden eiseres en het college in beroep?
2. Eiseres vindt dat ten onrechte is besloten de bijschrijvingen en stortingen aan te merken als zijnde eigen middelen. De bijschrijvingen en stortingen zijn bedragen die zij heeft geleend van derden. Zij is deze leningen aangegaan omdat zij onvoldoende inkomsten had om te voorzien in haar levensonderhoud en haar vaste lasten te voldoen. De voorwaarde bij deze leningen was dat zij ze weer terug zou betalen. Dit blijkt ook uit de bankafschriften en uit meerdere verklaringen van leningsverstrekkers. Het college heeft ten onrechte besloten deze leningen te korten op haar uitkering. Om te voorzien in haar levensonderhoud, heeft ze daarnaast persoonlijke eigendommen verkocht via Marktplaats. Hiermee heeft ze niet een te hoog vermogen opgebouwd en er was geen sprake van handel. Eiseres vindt verder dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de nadelige gevolgen die de terugvordering voor haar heeft.
3. Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres niet met objectieve en verifieerbare gegevens heeft aangetoond wat de herkomst is van de contante stortingen en de bijschrijvingen van derden, waardoor deze stortingen en bijschrijvingen als inkomen moeten worden aangemerkt. Verder is er geen sprake van dringende redenen om af te zien van de terugvordering.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Bijschrijvingen en stortingen
4. De rechtbank zal allereerst beoordelen of het college terecht heeft geconcludeerd dat de bijschrijvingen en stortingen inkomen zijn als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet (Pw).
5. Volgens vaste rechtspraak worden stortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw beschouwd. [1] Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is bovendien sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw.
6. Daarbij is niet van belang of bijschrijvingen moeten worden aangemerkt als lening. Evenmin is relevant of aan de lening een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting is verbonden, noch of de lening daadwerkelijk is terugbetaald. Een geldlening is volgens artikel 31, tweede lid, van de Pw namelijk niet uitgezonderd van de middelen waarover de bijstandsgerechtigde kan beschikken. Verder worden periodieke betalingen van derden aan bijstandsontvangers - ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt - als inkomen van de bijstandsontvanger aangemerkt. [2]
7. Bij kasstortingen is sprake van contante bedragen waarvan de herkomst en daarmee de inkomensbron in beginsel onduidelijk is. Indien het bedrag van de kasstorting kan worden aangewend voor de voorziening in het levensonderhoud, moet het bedrag daarom in beginsel worden aangemerkt als inkomen. Het ligt op de weg van de betrokkene om aannemelijk te maken dat deze stortingen en bijschrijvingen niet als inkomen kunnen worden aangemerkt. [3]
8. Eiseres heeft in de periode van 1 april 2017 tot en met 31 maart 2020 meerdere bijschrijvingen en stortingen ontvangen. Hierdoor hebben deze bijschrijvingen en stortingen een terugkerend karakter in een periode waarover een beroep op de bijstand wordt gedaan. Eiseres kon de bijgeschreven bedragen aanwenden voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Zij heeft over een aantal van de bijschrijvingen en stortingen verklaard dat de herkomst ervan gelegen is in de verkoop van goederen. Hoewel eiseres hiertoe in de gelegenheid is gesteld, heeft ze die verklaring niet met objectieve en controleerbare gegevens, zoals facturen, kwitanties of kopieën van advertenties, aannemelijk gemaakt. Dit lag echter wel op haar weg. Nu zij dit niet heeft gedaan, heeft het college die bijschrijvingen en stortingen terecht als inkomen aangemerkt. Over de bijschrijvingen van haar zoon heeft eiseres verklaard dat zij deze bedragen heeft gekregen voor zaken die zij zelf niet kon bekostigen, zoals de tram en sigaretten. Deze periodieke betalingen worden echter, gelet op de hiervoor weergegeven rechtspraak, ook als inkomen aangemerkt, nu eiseres hier vrijelijk over kon beschikken. Ten aanzien van de overige bijschrijvingen en stortingen heeft eiseres verklaard dat dit leningen voor haar levensonderhoud zijn. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres een aantal handgeschreven verklaringen van derden overgelegd. Gelet op de hiervoor weergegeven rechtspraak zijn echter ook deze leningen niet uitgezonderd van de middelen waarover de bijstandsgerechtigde kan beschikken. Dit leidt ertoe dat het college terecht heeft geconcludeerd dat de bijschrijvingen en stortingen inkomen zijn als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw.
9. Door het college van deze bijschrijvingen en stortingen niet onverwijld en uit eigen beweging te informeren, heeft eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden. Eiseres heeft als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting te veel bijstand ontvangen. Dit betekent dat het college gehouden was om het recht op bijstand te herzien. Het college was eveneens gehouden tot het terugvorderen van de kosten van bijstand. [4]
Nadelige gevolgen terugvordering
10. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of het college terecht heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. [5]
11. Op grond van vaste rechtspraak kunnen dergelijke dringende redenen slechts gelegen zijn in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor een betrokkene. Het moet gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. Degene die zich beroept op dringende redenen zal die redenen aannemelijk moeten maken. [6]
12. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen dringende redenen die maken dat het college van terugvordering had moeten afzien. Voor zover eiseres het oog heeft gehad op de financiële gevolgen van de terugvordering, overweegt de rechtbank dat de financiële gevolgen van de terugvordering zich pas zullen voordoen op het moment dat daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. Bovendien kan eiser zich dan beroepen op de beslagvrije voet, zoals geregeld in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Belangenafweging
13. De rechtbank zal tot slot beoordelen of het college terecht heeft geconcludeerd dat er geen ruimte is voor een belangenafweging. Dit is het geval. De wettelijke bepalingen zijn namelijk dwingend, wat betekent dat het college geen ruimte heeft om rekening te houden met de door eiseres aangevoerde persoonlijke omstandigheden. [7]
Conclusie en gevolgen
14. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Ze krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van de Wetering, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wetgeving

Participatiewet
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54
3 Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie o.m. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450.
2.Zie o.m. de uitspraak van de CRvB van 14 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:62.
3.Zie o.m. de uitspraak van de CRvB van 7 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1055.
4.Op grond van artikel 54, derde lid, respectievelijk artikel 58, eerste lid, van de Pw.
5.Als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw.
6.Zie o.m. de uitspraak van de CRvB van 31 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:832.
7.Artikel 54, derde lid, en artikel 58, eerste lid, van de Pw.