ECLI:NL:RBDHA:2022:13327

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
NL21.12209
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en beroep op artikel 8 EVRM in het kader van medische zorg en goede procesorde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een man van Tanzaniaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de aanvraag als ongegrond werd beschouwd. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Tijdens de procedure heeft eiser medische informatie overgelegd en een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) ontvangen, waaruit bleek dat hij onder behandeling staat voor psychische problemen. Verweerder heeft echter geconcludeerd dat de noodzakelijke medische behandeling in Tanzania beschikbaar is en dat er geen reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM bestaat bij uitzetting.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medische behandeling in Tanzania feitelijk niet toegankelijk is. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd van de kosten van de behandeling en zijn financiële situatie. Daarnaast heeft eiser een beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM, omdat hij een relatie heeft met een vrouw die een verblijfsvergunning heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de goede procesorde zich verzet tegen het inbrengen van deze nieuwe beroepsgrond, omdat dit tot een ontoelaatbare vertraging van de asielprocedure zou leiden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de afwijzing van de asielaanvraag bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.12209
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.O. Wattilete),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 7 december 2021 heeft verweerder aan eiser verzocht om medische informatie ten behoeve van het opstarten van een onderzoek bij het Bureau Medische Advisering (BMA). Eiser heeft op 17 december 2021 een ingevuld en ondertekend toestemmingsformulier medische gegevens aan verweerder overgelegd.
Op 5 april 2022 heeft het BMA een advies uitgebracht. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 27 mei 2022 aanvullende beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Keijzer. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt van Tanzaniaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1982] .
2. Eiser heeft, kort weergegeven, het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser is in het verleden fysiek, emotioneel en seksueel mishandeld door zijn familie en buren. Hij wordt daardoor in Tanzania als homoseksueel gezien. Eiser vreest daarom voor problemen bij terugkeer. Daarnaast is eiser psychotisch. Hij vreest bij terugkeer voor medische problemen. Hij wil graag hier zorg ontvangen.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst; en
  • Misbruik als kind en beledigingen.
In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat de verklaringen van eiser over de relevante elementen geloofwaardig zijn. Zo gelooft verweerder dat eiser als kind is misbruikt en mishandeld en dat hij werd uitgescholden met homofobe scheldwoorden. Voor verweerder is echter niet aannemelijk dat eiser op dit moment in het algemeen als homoseksueel wordt gezien en op grond daarvan heeft te vrezen voor vervolging bij terugkeer naar Tanzania. Verder verleent verweerder aan eiser geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
4. Op de zitting heeft eiser meegedeeld dat de afwijzing van zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw niet langer in geschil is.
Uitstel van vertrek
5. Verweerder heeft naar aanleiding van de medische stukken die eiser heeft ingediend advies gevraagd aan het BMA. Op 5 april 2022 heeft het BMA een advies uitgebracht. Uit dit advies is verweerder gebleken dat eiser bij GGZ Oost-Brabant voor zijn psychische problemen onder behandeling staat en dat bij het uitblijven van deze behandeling op korte termijn een medische noodsituatie zal ontstaan. Uit het advies volgt echter dat de benodigde behandeling in Tanzania beschikbaar is. Verder blijkt uit het advies dat eiser in staat is om te reizen als aan de in het advies genoemde reisvoorwaarden wordt voldaan. Gelet hierop is er naar het oordeel van verweerder bij uitzetting geen sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) om medische redenen en komt eiser niet in aanmerking voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw.
6. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er in Tanzania behandeling mogelijk is voor zijn medische problemen. Volgens eiser is het BMA-advies op dit punt onvoldoende inzichtelijk en concludent en heeft verweerder niet aan zijn vergewisplicht voldaan. Eiser meent dat de medische behandeling niet toegankelijk is voor hem, omdat de behandeling alleen in een privé ziekenhuis beschikbaar is. Omdat eiser niet verzekerd is, moet hij een groot geldbedrag betalen om daar te kunnen worden opgenomen. Eiser heeft die financiële middelen niet. Ter onderbouwing heeft eiser een uitdraai van de webpagina van het [ziekenhuis] overgelegd. Verder heeft eiser naar voren gebracht dat hij geen sociaal netwerk heeft in Tanzania waar hij op terug kan vallen. Eiser heeft een verklaring van zijn ouders overgelegd. Hieruit blijkt dat zijn ouders niet in staat zijn om voor hem te zorgen. Verder heeft eiser naar voren gebracht dat hij met de verklaringen die hij tijdens de gehoren heeft afgelegd voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de medische behandeling in Tanzania niet voor hem toegankelijk is.
7. De rechtbank overweegt dat een BMA-advies volgens vaste rechtspraak een deskundigenbericht aan verweerder is ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Indien verweerder een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, dient verweerder zich ervan te vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van dit advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid.1
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het BMA-advies aan zijn bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen, omdat verweerder zich er voldoende van heeft vergewist dat de inhoud van het advies inzichtelijk en concludent is en zorgvuldig tot stand is gekomen. Er zijn geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht om te twijfelen aan de juistheid dan wel de volledigheid van het BMA-advies. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat bij het uitblijven van een medische behandeling voor eiser een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht, maar dat de noodzakelijke medische behandeling in Tanzania aanwezig is en dat eiser daarom niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw.
9. De rechtbank overweegt dat het volgens vaste rechtspraak aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de noodzakelijke medische behandeling voor hem feitelijk niet toegankelijk is.2 Dit betekent dat de vreemdeling moet aantonen wat de kosten van de voor hem noodzakelijke behandeling in het land van herkomst zijn en aannemelijk maken dat deze behandeling om financiële of andere reden voor hem feitelijk niet toegankelijk is. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke medische behandeling feitelijk niet voor hem toegankelijk is. Ten eerste heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt wat de kosten van de medische behandeling in het ziekenhuis zijn. Daarnaast heeft hij nagelaten inzicht te geven in wat zijn financiële situatie is. De uitdraai
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 16 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:826, van 10 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:974, van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674 en van 16 mei
2 Zie de uitspraak van de ABRvS van 14 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2799.
van het [ziekenhuis] is algemeen van aard en bevat geen concrete aanknopingspunten op grond waarvan kan worden aangenomen dat de medische behandeling feitelijk niet voor hem toegankelijk is. Uit het stuk blijkt dat het ziekenhuis samenwerkt met verzekeringsmaatschappijen en eiser heeft niet onderbouwd dat hij geen zorgverzekering kan krijgen. Ook blijkt niet dat het voor eiser zonder verzekerd te zijn onmogelijk is om in aanmerking te komen voor een medische behandeling. Verder heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij geen sociaal netwerk heeft in Tanzania. De enkele verklaring van zijn ouders, dat zij hem niet kunnen ondersteunen, is daartoe onvoldoende. Eiser heeft geen (financiële) stukken overgelegd die deze verklaring onderbouwen. De verklaringen die eiser tijdens de gehoren heeft afgelegd heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om aan te nemen dat de medische behandeling in Tanzania niet toegankelijk is voor hem.
Beroep op artikel 8 van het EVRM
10. Eiser doet in zijn aanvullende beroepsgronden van 27 mei 2022 een beroep op artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft naar voren gebracht dat hij een duurzame en exclusieve relatie heeft met mevrouw [A] . Zij heeft een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Zij is al meer dan zeven maanden zwanger van eiser. Zij wonen samen in één ruimte in het AZC in [locatie] . Eiser heeft een kopie van haar verblijfsvergunning overgelegd.
11. De rechtbank overweegt dat zij haar oordeel ook dient te baseren op basis van de feiten en omstandigheden zoals deze na het bestreden besluit bekend zijn geworden.3 Daarbij gaat het onder andere om gegevens die relevant kunnen zijn voor de ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning.4 De rechtbank overweegt dat zij geen rekening dient te houden met nieuw ingebrachte elementen als het belang van de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak door de behandeling van het nieuwe element ontoelaatbaar wordt vertraagd.5 Bij haar beoordeling hiervan betrekt de rechtbank de tijdigheid van de indiening van het nieuwe element, verder dient de rechtbank te bezien of het nieuwe element voldoende concreet is om naar behoren te kunnen worden onderzocht.6
12. De rechtbank is van oordeel dat de goede procesorde zich in dit geval verzet tegen de beoordeling van deze beroepsgrond. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser pas bij de aanvullende beroepsgronden van 27 mei 2022 zijn relatie met zijn gestelde partner heeft opgevoerd met een beroep op artikel 8 van het EVRM. Nu is nog enkel een kopie van de verblijfsvergunning van de gestelde partner van eiser overgelegd. Voor een zorgvuldige beoordeling is nader onderzoek van de relatie nodig. De rechtbank kan verweerder volgen dat gelet hierop een beoordeling van de relatie in het licht van artikel 8 van het EVRM tot een ontoelaatbare vertraging van de asielprocedure zou leiden en dat dit dus om die reden niet als nieuw element in de beoordeling hoeft te worden meegewogen.
3 Artikel 83, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
4 Artikel 83, tweede lid, aanhef en onder d, van de Vw.
5 Artikel 83, derde lid, van de Vw.
6 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2073.
Conclusie
13. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 juni 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.