In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2022, hebben eisers, van Somalische nationaliteit, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van hun asielverzoeken. Eisers hebben ook verzoeken om voorlopige voorzieningen ingediend. Tijdens de zitting op 4 oktober 2022 waren eisers aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde, en verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de beroepen en verzoeken behandeld en geconcludeerd dat de asielaanvragen van eisers niet aan de Nederlandse autoriteiten hoefden te worden voorgelegd, op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Frankrijk de aanvragen zou behandelen in overeenstemming met de relevante Europese richtlijnen en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank wees de beroepsgronden van eisers af en verklaarde de beroepen ongegrond, evenals de verzoeken om voorlopige voorzieningen. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden die eisers aanvoerden niet voldoende bijzonder waren om een uitzondering te maken op de Dublinverordening. De uitspraak werd gedaan door rechter M.M. Meijers, in aanwezigheid van griffier R.W. Craanen, en werd openbaar gemaakt op 5 januari 2023.