ECLI:NL:RBDHA:2022:13884

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
NL22.15951, NL22.15952, NL22.15954 en NL22.15955
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielzaken

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2022, hebben eisers, van Somalische nationaliteit, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van hun asielverzoeken. Eisers hebben ook verzoeken om voorlopige voorzieningen ingediend. Tijdens de zitting op 4 oktober 2022 waren eisers aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde, en verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de beroepen en verzoeken behandeld en geconcludeerd dat de asielaanvragen van eisers niet aan de Nederlandse autoriteiten hoefden te worden voorgelegd, op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Frankrijk de aanvragen zou behandelen in overeenstemming met de relevante Europese richtlijnen en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank wees de beroepsgronden van eisers af en verklaarde de beroepen ongegrond, evenals de verzoeken om voorlopige voorzieningen. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden die eisers aanvoerden niet voldoende bijzonder waren om een uitzondering te maken op de Dublinverordening. De uitspraak werd gedaan door rechter M.M. Meijers, in aanwezigheid van griffier R.W. Craanen, en werd openbaar gemaakt op 5 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.15951 (beroep), NL22.15952 (voorlopige voorziening), NL22.15954 (beroep) en NL22.15955 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/ voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser 1], v-nummer [v-nummer 1],

[eiser 2], v-nummer [v-nummer 2],
van Somalische nationaliteit, tezamen ‘eisers’
(gemachtigde: mr. A.E.M. de Vries),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Hogendoorn- Matthijssen).

Procesverloop

Bij besluiten van 16 augustus 2022 (de bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep (NL22.15951 en NL22.15954) ingesteld. Ook hebben eisers een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (NL22.15952 en NL22.15955).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen, tezamen met de voorlopige voorzieningen, op 4 oktober 2022 op zitting behandeld. Eisers waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk aanwezig was de heer O.A. Adam.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eisers zijn geboren op [geboortedag 1] 1996, respectievelijk [geboortedag 2] 1998 en hebben de Somalische nationaliteit. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] Nederland heeft een verzoek om overdracht gedaan bij Frankrijk en dit verzoek is aanvaard. Eisers zijn het daar niet mee eens.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en vinden dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. Verweerder kan zich in dit geval niet baseren op het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. De vader van eisers heeft een diplomatieke status en hij kan in Frankrijk druk uitoefenen op eisers, zodat zij daar gevaar lopen. Daarbij had verweerder het verzoek om internationale bescherming onverplicht aan zich moeten trekken, omdat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt. [2]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verzoek om uitstel van het indienen van de zienswijze
4. De gemachtigde van eisers heeft bij brief van 11 augustus 2022 een verzoek om uitstel ingediend voor het indienen van de zienswijze. Daarin heeft zij aangegeven dat de twee voornemens zijn binnengekomen tijdens haar vakantie, waarin haar de gelegenheid is geboden om binnen twee weken na ontvangst een zienswijze in te dienen. Zij geeft aan inmiddels terug te zijn van vakantie, maar nog niet de gelegenheid heeft gehad om met eisers de voornemens te bespreken. Zij verzoekt om een (verder) uitstel van twee weken voor het indienen van de zienswijze.
4.1.
Op grond van het beleid zoals weergegeven in paragraaf C1/2.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000, dat door de rechtbank niet onredelijk wordt geacht, kan verweerder tot vijf werkdagen uitstel verlenen voor het indienen van de zienswijze als de gemachtigde van de vreemdeling op vakantie is. Dit wordt alleen verleend als de gemachtigde dit ten minste één maand van te voren schriftelijk heeft gemeld aan verweerder. Daarvan is in dit geval geen sprake. Evenmin wordt voldaan aan de overige in het beleid genoemde situaties waarin uitstel kan worden verleend. De rechtbank ziet in wat de gemachtigde van eisers heeft aangevoerd geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder had moeten afwijken van zijn beleid. Dat verweerder pas in het bestreden besluit heeft gereageerd op haar uitstelverzoek, waardoor eisers een instantie hebben moeten missen, dient dan ook voor eigen rekening en risico te komen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in het algemeen ten opzichte van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De hoogste bestuursrechter heeft dat bevestigd in haar uitspraken van 21 april 2021 [3] en 16 juni 2021 [4] . Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in hun geval niet kan.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers daar niet in geslaagd. Met het claimakkoord heeft Frankrijk gegarandeerd dat de asielverzoeken in behandeling zullen worden genomen. Daarbij dient Frankrijk te handelen met inachtneming van het EVRM, Het Handvest en de verschillende Europese richtlijnen die van toepassing zijn op de behandeling van asielaanvragen en de opvang van asielzoekers. De garantie om de aanvraag in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting nadien niet in strijd is met het verbod op refoulement. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat Frankrijk in strijd met deze verplichtingen zou handelen. Hetgeen eisers hebben aangevoerd over hun vader, zijn diplomatieke functie en hun vrees voor hem, doet aan vorenstaande niet af. Deze asielmotieven kunnen zij bij de Franse autoriteiten naar voren brengen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het beroep aan te houden om de beantwoording van de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch [5] af te wachten, nu deze vragen niet van toepassing zijn in de situatie van eisers.
Artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening
6. Verweerder heeft daarom de asielaanvragen van eisers niet aan zich hoeven trekken in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. De omstandigheden die eisers hebben aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken.
Wat is de conclusie?
7. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom zijn de beroepen ongegrond. Dit geldt ook voor de verzoeken om een voorlopige voorziening. Deze verzoeken moeten daarom worden afgewezen.
8. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep (NL22.15951) ongegrond;
  • verklaart het beroep (NL22.15954) ongegrond.
De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af (NL22.15952);
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af (NL22.15955).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Craanen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 12, tweede lid van Verordening 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking) (hierna: de Dublinverordening).
2.Zie artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:816.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1256.
5.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.