Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Somalische nationaliteit. Eiser verblijft sinds 2001 in Nederland en heeft sindsdien zes asielaanvragen ingediend. De rechtbank verwijst ten aanzien van zijn eerste vier asielaanvragen naar het overzicht zoals dat is opgenomen in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 maart 2013.Op 31 oktober 2014 heeft eiser voor de vijfde maal een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 9 juli 2015 afgewezen. Het beroep tegen dat besluit van eiser is niet-ontvankelijk verklaard, waarna zijn hoger beroep ongegrond is verklaard.Hiermee staat dat besluit in rechte vast. Op 3 oktober 2018 heeft eiser voor de zesde maal een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 29 oktober 2018 buiten behandeling gesteld. Eiser heeft daar geen beroep tegen ingesteld, waardoor dat besluit ook in rechte vaststaat.
2. Op 12 september 2020 heeft eiser de huidige (zevende) asielaanvraag (de aanvraag) ingediend. Bij de aanvraag heeft eiser tevens een verzoek tot bestuurlijke heroverweging van zijn eerdere (vijfde) asielaanvraag van 31 oktober 2014 gedaan. Bij besluit van 30 augustus 2021 heeft verweerder eisers aanvraag en het verzoek om heroverweging afgewezen. Op 26 april 2022 heeft verweerder dit besluit ingetrokken en eisers asielaanvraag alsnog ingewilligd en aan hem een asielvergunning verleend.Deze asielvergunning is geldig van 15 september 2020 tot 15 september 2025. Het verzoek om heroverweging is door verweerder in laatstgenoemd besluit wederom afgewezen.
3. Eiser stelt dat verweerder de ingangsdatum van de asielvergunning ten onrechte heeft gesteld op de datum van de indiening van zijn aanvraag aangezien zijn identiteit, nationaliteit en herkomst vanaf zijn vijfde asielaanvraag, gedaan op 31 oktober 2014, duidelijk is. In het kader van het heroverwegingsverzoek wordt dan ook verzocht om de datum waarop de asielvergunning moet worden verleend vast te stellen op 31 oktober 2014. Eiser verzoekt de rechtbank om de ingangsdatum van asielvergunning vast te stellen. Verder heeft eiser in beroep een verzoek om schadevergoeding gedaan, omdat eiser stelt dat hij in een eerder stadium recht had op een verblijfsvergunning.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het heroverwegingsverzoek van eiser afgewezen, omdat eiser in zijn eerdere procedures er niet in is geslaagd om zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken. Dit heeft eiser volgens verweerder pas in deze procedure gedaan door nieuwe bewijsstukken over te leggen ten aanzien van zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. In aanvulling op het bestreden besluit heeft verweerder in het verweerschrift aangegeven dat eiser aan de aanvraag nieuwe asielmotieven ten grondslag heeft gelegd, namelijk toegedichte afvalligheid, en dat meer inzicht is gekomen in de medische situatie van eiser. Deze omstandigheden in combinatie met zijn bijzondere individuele omstandigheden hebben er volgens verweerder toe geleid dat eiser het voordeel van de twijfel heeft gekregen en aan hem alsnog een asielvergunning is verleend met als ingangsdatum 15 september 2020.
5. De rechtbank heeft de zittingsaantekeningen in de zaak AWB 15/14800 van 3 februari 2016 geraadpleegd om te verifiëren of eiser toen zijn nationaliteit heeft gestaafd met een nationaliteitsverklaring, afgegeven door de ambassade van Somalië. Volgens eiser is deze nationaliteitsverklaring al in de procedure ten tijde van de vijfde asielaanvraag overgelegd en betreft deze nationaliteitsverklaring een aanvulling op de eerder overgelegde documenten die zien op zijn identiteit, nationaliteit en herkomst in die procedure.
6. Verweerder heeft op 26 oktober 2022 gereageerd op het voorgaande. Verweerder geeft in zijn reactie aan dat voornoemde nationaliteitsverklaring niet eerder bij hem bekend was. Van de nationaliteitsverklaring is ook geen eerdere registratie bekend in het Indigo-systeem van verweerder. Verweerder stelt dat uit de gronden van beroep van 29 januari 2016 in de procedure AWB 15/14800 blijkt dat daarbij is gevoegd een kopie van een nationaliteitsverklaring, zonder dat daarbij enige toelichting is gegeven. Dit stuk is destijds op grond van de goede procesorde door de rechtbank buiten beschouwing gelaten. Verder merkt verweerder op dat eiser in 2018 een zesde asielaanvraag heeft ingediend en daaraan ten grondslag heeft gelegd dat hij opvang wil. Toen is er geen nationaliteitsverklaring meegezonden. Verder vindt verweerder dat eiser zijn afvalligheid en verwestering niet heeft onderbouwd in zijn eerdere asielaanvragen, terwijl dit thans wel is gebeurd en dat deze onderbouwing heeft meegewogen in de beslissing eiser een asielvergunning te verlenen. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat hetgeen eiser bij de overlegging van de zittingsaantekeningen daarnaast nog in een toelichting naar voren heeft gebracht in strijd is met de goede procesorde. Verweerder onthoudt zich daarom van een reactie daarop.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ingangsdatum asielvergunning
7. Kijkend naar de gronden van beroep, het verweerschrift en het verhandelde ter zitting, is in geschil de ingangsdatum van de aan eiser verleende asielvergunning. Eiser heeft daarbij ook een verzoek om bestuurlijke heroverweging van de eerdere afwijzingen gedaan. Uit vaste jurisprudentie van de Afdelingblijkt het volgende. Als een vreemdeling enkel een opvolgende asielaanvraag indient, geldt als uitgangspunt dat de inwilliging ingaat op de datum van ontvangst van de opvolgende asielaanvraag. Als een vreemdeling echter (tevens) een verzoek om bestuurlijke heroverweging van een afwijzing van een eerdere asielaanvraag doet, moet verweerder de ingangsdatum van de inwilliging afstemmen op de datum waarop de vreemdeling aan alle vereisten voldoet.Een verzoek om een bestuurlijke heroverweging kan leiden tot een eerdere ingangsdatum wanneer het eerste besluit evident onjuist was of als sprake is van later bekend geworden informatie waaruit volgt dat al eerder werd voldaan aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning. Verder heeft de Afdeling geoordeeld dat bij een beslissing op een verzoek om bestuurlijke heroverweging artikel 44, tweede lid, van de Vw 2000 niet in de weg staat aan het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met een eerdere ingangsdatum dan de datum van de opvolgende asielaanvraag dan wel het verzoek om bestuurlijke heroverweging. Het rechtszekerheidsbeginsel staat daar ook niet aan in de weg, omdat dat beginsel primair de belangen van de vreemdeling beoogt te beschermen en niet valt in te zien hoe die in dat geval worden geschaad. Het belang van de vreemdeling is ermee gediend dat verweerder de asielvergunning laat ingaan op de datum waarop de vreemdeling aan de vereisten voor vergunningverlening voldoet. In een zaak waarin het slechts om de ingangsdatum van een vergunning gaat, weegt het belang van verweerder om eerdere besluitvorming niet opnieuw ter discussie te hoeven stellen, daartegenover minder zwaar.
8. Uit het voorgaande volgt dat het standpunt van verweerder dat de eerdere (afwijzende) besluiten in rechte vast staan en de nieuwe informatie over de herkomst van eiser niet kan leiden tot verlening van de asielvergunning met een ingangsdatum van voor 15 september 2020 niet houdbaar is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee de bedoeling van een bestuurlijke heroverweging niet onderkent.
9. De rechtbank is van oordeel dat uit later bekend geworden informatie, namelijk de in deze procedure nogmaals overgelegde nationaliteitsverklaring van 13 januari 2016, waarvan de juistheid van de inhoud nog eens bevestigd wordt middels een verklaring van de ambassade van Somalië van 24 september 2022, volgt dat eiser al eerder voldeed aan de vereisten voor verlening van een asielvergunning dan 15 september 2020. Weliswaar is de nationaliteitsverklaring van 13 januari 2016 eerder buiten beschouwing gelaten ten tijde van de vijfde asielaanvraag, maar dat laat onverlet dat verweerder in het kader van het gedane heroverwegingsverzoek is gehouden alle feiten en omstandigheden mee te nemen in zijn afweging en daarbij dus ook te betrekken dat deze nationaliteitsverklaring dateert van 13 januari 2016. Verweerder heeft in het verweerschrift, op zitting en in zijn reactie op de zittingsaantekeningen aangegeven dat door de overlegging van de nationaliteitsverklaring verweerder geen twijfels meer heeft over de herkomst van eiser. Verweerder erkent daarmee dat hij geen twijfels meer heeft over de identiteit, nationaliteit en herkomst die eiser bij zijn vijfde asielaanvraag heeft opgegeven. Uit de eerdere procedures blijkt dat dit steeds het essentiële punt is geweest voor verweerder op grond waarvan de eerdere asielaanvragen van eiser zijn afgewezen.
De stelling van verweerder dat eiser pas in deze procedure zijn asielmotieven, welke mede ten grondslag hebben gelegen aan de inwilliging van eisers huidige aanvraag, heeft onderbouwd en deze dan ook nu pas bij de beoordeling meegenomen konden worden, wordt niet gevolgd. De rechtbank stelt vast dat eiser bij de zienswijze van 3 april 2015, die behoort in de vijfde asielprocedure, zijn gestelde verwestering reeds naar voren heeft gebracht. Dat verweerder die gestelde verwestering toen niet nader heeft onderzocht, betekent niet dat nu aan eiser kan worden tegengeworpen dat hij dit asielmotief destijds niet aannemelijk heeft gemaakt, zeker niet nu verweerder die gestelde verwestering nu wel volgt. Verder heeft verweerder in zowel het bestreden besluit als in zijn verweerschrift en nadere reactie niet inzichtelijk gemaakt dat eisers toegedichte afvalligheid het kantelpunt is geweest om eiser alsnog een asielvergunning te verlenen.
Tot slot heeft verweerder gesteld dat naast het voorgaande ook de bijzondere individuele omstandigheden van eiser een rol hebben gespeeld bij het besluit tot inwilliging van de asielaanvraag met ingang van 15 september 2020. Hierbij miskent verweerder dat dezelfde bijzondere individuele omstandigheden reeds zijn aangevoerd bij de vijfde asielaanvraag door eiser.
10. De bestuursrechter heeft de opdracht om een geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten.Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat de mogelijkheid voor de bestuursrechter om zelf in de zaak te voorzien zich voordoet wanneer de overtuiging bestaat dat de uitkomst niet anders zal zijn als verweerder opnieuw beslist en deze uitkomst de toets aan het recht kan doorstaan.Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor in de uitspraak is besproken, in deze zaak van een dergelijke situatie sprake. Immers is vastgesteld dat eiser met ingang van 13 januari 2016 heeft voldaan aan de vereisten voor verlening van een asielvergunning. De rechtbank zal dan ook met toepassing van artikel 8:72, derde lid van het Awb, het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij de ingangsdatum is bepaald op 15 september 2020, het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit herroepen, de juiste ingangsdatum van eisers asielvergunning bepalen op 13 januari 2016 en deze uitspraak in de plaats stellen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit
Verzoek om schadevergoeding
11. Op grond van artikel 8:88 van de Awbis de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot een schadevergoeding. Op grond van artikel 8:90, eerste lid, van de Awb dient een verzoek om schadevergoeding schriftelijk te worden ingediend bij de bestuursrechter. Op grond van het tweede lid van dit artikel dient de belanghebbende ten minste acht weken voor het indienen van het schadevergoedingsverzoek bij de bestuursrechter het betrokken bestuursorgaan schriftelijk om schadevergoeding te vragen, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
12. De rechtbank stelt vast dat eiser pas in beroep een verzoek heeft gedaan om schadevergoeding. Niet is gebleken van omstandigheden waaruit zou moeten blijken dat van eiser redelijkerwijs niet gevergd kan worden verweerder eerst om schadevergoeding te vragen. Gelet hierop zal eisers verzoek om een schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard.
13. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.518,- bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).