ECLI:NL:RBDHA:2022:14521
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit en bestuurlijke dwangsom in asielprocedure
In deze zaak heeft eiser, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. De aanvraag was op 12 november 2021 ingediend, maar het bestuursorgaan heeft pas op 8 augustus 2022 een besluit genomen, waarin de aanvraag werd ingewilligd en een verblijfsvergunning asiel werd verleend. Eiser heeft op 23 augustus 2022 gereageerd op dit besluit en het beroep gehandhaafd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn op 12 mei 2022 was verstreken en dat eiser op 30 mei 2022 beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, omdat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen wordt daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat, hoewel verweerder pas na de overschrijding van de beslistermijn een besluit heeft genomen, hij in de kosten van de procedure moet worden veroordeeld. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 379,50, omdat eiser een toevoeging heeft gekregen en de kosten aan de rechtsbijstandverlener moeten worden betaald. De rechtbank heeft ook het beroep tegen het besluit van 8 augustus 2022 ongegrond verklaard, omdat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is op basis van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. De rechtbank bevestigt dat deze wet niet in strijd is met het Unierechtelijke beginsel van effectieve rechtsbescherming. De uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, en mr. M.J.J. Roks, griffier, en is openbaar gemaakt op 10 januari 2023.