ECLI:NL:RBDHA:2022:14521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
NL22.9827
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit en bestuurlijke dwangsom in asielprocedure

In deze zaak heeft eiser, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. De aanvraag was op 12 november 2021 ingediend, maar het bestuursorgaan heeft pas op 8 augustus 2022 een besluit genomen, waarin de aanvraag werd ingewilligd en een verblijfsvergunning asiel werd verleend. Eiser heeft op 23 augustus 2022 gereageerd op dit besluit en het beroep gehandhaafd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn op 12 mei 2022 was verstreken en dat eiser op 30 mei 2022 beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, omdat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen wordt daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat, hoewel verweerder pas na de overschrijding van de beslistermijn een besluit heeft genomen, hij in de kosten van de procedure moet worden veroordeeld. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 379,50, omdat eiser een toevoeging heeft gekregen en de kosten aan de rechtsbijstandverlener moeten worden betaald. De rechtbank heeft ook het beroep tegen het besluit van 8 augustus 2022 ongegrond verklaard, omdat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is op basis van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. De rechtbank bevestigt dat deze wet niet in strijd is met het Unierechtelijke beginsel van effectieve rechtsbescherming. De uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, en mr. M.J.J. Roks, griffier, en is openbaar gemaakt op 10 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.9827

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. W.A. Berghuis),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Op 30 mei 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn asielaanvraag [1] van 12 november 2021.
Bij besluit van 8 augustus 2022 (het besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser ingewilligd en aan hem een verblijfsvergunning asiel verleend.
Op 23 augustus 2022 heeft eiser gereageerd op het besluit en het beroep gehandhaafd.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van de wet in deze zaak niet nodig is. [2]
Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op zijn aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [3]
3. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn op 12 mei 2022 is verstreken en dat eiser verweerder bij brief van 13 mei 2022, ontvangen door verweerder op 14 mei 2022, heeft medegedeeld dat verweerder in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiser op 30 mei 2022 beroep heeft ingesteld.
4. De rechtbank stelt ook vast dat verweerder bij het besluit alsnog op de aanvraag van eiser heeft beslist. Volgens vaste rechtspraak betekent dit dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. [4] De rechtbank verklaart het beroep voor zover dat gericht is tegen het niet tijdig beslissen daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Aangezien de wettelijke beslistermijn is overschreden en verweerder pas na overschrijding van deze termijn een besluit heeft genomen, veroordeelt de rechtbank verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 0,5). [5] De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat het alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Het beroep gericht tegen het alsnog genomen besluit
6. Tenzij geheel aan het beroep tegemoetgekomen wordt, heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit. [6] De rechtbank overweegt dat verweerder niet volledig aan het beroep van eiser tegemoet is gekomen. Eiser is het er namelijk niet mee eens dat verweerder aan hem geen bestuurlijke dwangsom heeft uitgekeerd. Het beroep richt zich daarom mede tegen het besluit.
7. In het besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij, gelet op de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (de Tijdelijke wet), geen dwangsom verschuldigd is.
8. De rechtbank overweegt dat in de Tijdelijke wet - zoals deze geldt vanaf 11 juli 2021 - is neergelegd dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. [7] Op 30 november 2022 heeft de hoogste bestuursrechter geoordeeld dat de Tijdelijke wet, voor zover daarin is uitgesloten dat verweerder een dwangsom verbeurt indien hij na een ingebrekestelling niet tijdig een besluit neemt op een asielaanvraag niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel, het Unierechtelijke beginsel van effectieve rechtsbescherming en het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel. [8] Dit betekent dat verweerder in het besluit terecht heeft vastgesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom aan eiser heeft verbeurd.
9. De rechtbank verklaart het beroep voor zover het gericht is tegen het alsnog genomen besluit kennelijk ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover het gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover het gericht is tegen het besluit van 8 augustus 2022 ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Een aanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie de artikelen 6:2, aanhef en onder b, van de Awb en 6:12, eerste en tweede lid, van de Awb.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3348).
5.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2022.
6.Artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
7.Artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Stb. 2020, 242).
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352).