ECLI:NL:RBDHA:2022:14751

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3134
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

BPM naheffingsaanslag en schade taxatie bij registratie van een personenauto

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een V.O.F. en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.M. Bothof, had een naheffingsaanslag van € 5.232 ontvangen, die was gebaseerd op een taxatierapport van Domeinen Roerende Zaken (DRZ). Eiseres betwistte de onafhankelijkheid en deskundigheid van de taxateur van DRZ en stelde dat de schade aan haar auto, een BMW Z4, niet correct was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de waardevermindering door schade bij eiseres lag en dat zij niet voldoende bewijs had geleverd om haar stellingen te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de taxateur van DRZ als partijdeskundige kon worden beschouwd en dat er geen reden was om aan zijn deskundigheid te twijfelen. De rechtbank stelde vast dat de naheffingsaanslag te hoog was vastgesteld en verlaagde deze tot € 4.308, waarbij ook de rentebeschikking dienovereenkomstig werd verminderd. Daarnaast werd eiseres een vergoeding van immateriële schade toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.056. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/3134

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] V.O.F., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

en

de Staat der Nederlanden, de Minister voor Rechtsbescherming, de Staat.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 maart 2021 de naheffingsaanslag en de rentebeschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2022.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft op 11 oktober 2019 op aangifte een bedrag van € 2.339 aan Bpm voldaan voor de registratie van een BMW Z4 Roadster-3.5is High Executive 6 (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 13 mei 2014.
2. In de aangifte is de te betalen belasting voor de auto berekend op basis van een taxatierapport van CarTax (het taxatierapport). In het taxatierapport is de nieuwprijs van de auto, uitgaande van een CO2-uitstoot van 211 gram per kilometer, vastgesteld op € 85.495 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 23.440 (koerslijst Eurotaxglass). Hierop heeft de taxateur een bedrag van € 12.755 (100% van de totale gecalculeerde reparatiekosten) in mindering gebracht in verband met schade aan de auto, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op € 10.685.
3. Verweerder heeft een bedrag van € 5.232 (€ 7.841 verschuldigde Bpm -/- € 270 extra leeftijdkorting -/- € 2.339 voldane Bpm) nageheven. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op een rapport van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) van 25 maart 2020. Hierin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 92.098, de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 22.599 (koerslijst Xray (Marge)) en is schade ten bedrage van
€ 850 aannemelijk geacht. Van dat schadebedrag is € 752 (88%) in aanmerking genomen, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op € 21.847.
Geschil4. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil:
  • of de hertaxateur van DRZ voldoende onafhankelijk en deskundig is;
  • of verweerder terecht slechts € 752 aan waardevermindering in verband met schade in aanmerking heeft genomen;
  • of verweerder de historische nieuwprijs op het juiste bedrag heeft vastgesteld.
Beoordeling van het geschil
Onafhankelijkheid en deskundigheid hertaxateur DRZ
5. Eiseres heeft aangevoerd dat de taxateur van DRZ geen erkend taxateur is en niet staat ingeschreven in enig erkend register, niet onafhankelijk en niet onpartijdig is en niet beschikt over de vereiste kwalificaties en professionele competenties. Verweerder had zich volgens eiseres moeten wenden tot een onafhankelijk expert. Omdat hij dit heeft nagelaten heeft hij onzorgvuldig en met vooringenomenheid gehandeld. Eiseres stelt dat verweerder aldus misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot naheffing.
6. Het staat verweerder vrij om een deskundige naar eigen keuze in te schakelen. Het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 staat daar niet aan in de weg, omdat dit betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als een partijdeskundige, omdat hij door verweerder is aangezocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. De rechtbank heeft, afgaande op de inhoud van het DRZ-rapport en de daarop gegeven toelichting, geen reden aan de deskundigheid of de onafhankelijkheid van de (her)taxateur te twijfelen. Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden verder niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd. Deze beroepsgrond faalt dan ook.
Schade
7. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiseres gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiseres. [1] Eiseres dient dus tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder aannemelijk te maken dat die schade meer bedraagt dan het bedrag dat DRZ heeft vastgesteld. Zij heeft daartoe verwezen naar het taxatierapport. De daarin genoemde schade is echter slechts gedeeltelijk aangetroffen door DRZ. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen over DRZ volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat dit alleen het gevolg is van de ondeskundigheid van de taxateur van DRZ en de door DRZ gevolgde handelwijze. Nu eiseres de schadetaxatie van DRZ verder onvoldoende onderbouwd heeft weersproken, is eiseres niet geslaagd in het van haar te vergen bewijs. Dat in afwijking van het DRZ-rapport een percentage van 100% van het door DRZ vastgestelde schadebedrag in aanmerking moet worden genomen, heeft eiseres, op wie de bewijslast rust [2] , evenmin aannemelijk gemaakt.
8. Eiseres heeft verder aangevoerd dat binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat één of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto. Verweerder noch DRZ is echter gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. Afgezien daarvan heeft eiseres niet geconcretiseerd welke schade volgens haar dan ten onrechte als normale gebruikssporen is aangemerkt. In de verwijzing naar dat beleid ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder of DRZ te weinig schade in aanmerking heeft genomen.
9. Verweerder heeft dan ook terecht niet meer dan € 752 als schade in aanmerking genomen.
Historische nieuwprijs
10. Partijen verschillen van mening over de vraag van welke historische nieuwprijs moet worden uitgegaan bij de vaststelling van de afschrijving. Volgens eiseres moet worden uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 113.427. Zij heeft deze berekend op basis van de tussen partijen niet in geschil zijnde netto catalogusprijs van € 760.095, de BTW ten bedrage van € 12.619 en de bruto Bpm van € 40.713 op basis van een CO2-uitstoot van 255 gram per kilometer. Verweerder stelt dat hij is uitgegaan van de koerslijst, zodat ook van de historische nieuwprijs van het referentievoertuig van die koerslijst moet worden uitgegaan, zijnde € 81.990.
11. Anders dan verweerder bepleit, dient voor de berekening van de voor de auto verschuldigde Bpm niet te worden uitgegaan van de CO2-uitstoot (en dus de bruto Bpm) van referentieauto’s, maar van de CO2-uitstoot (en dus de bruto Bpm) van de auto zelf. [3] Niet in geschil is dat de CO2-uitstoot van de auto 255 gram per kilometer bedraagt en dat de daarbij behorende bruto Bpm € 40.713 is. Dat betekent dat eiseres zich terecht op het standpunt stelt dat de historische nieuwprijs € 113.427 bedraagt. Het door verweerder ter zitting aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2022 [4] leidt niet tot een ander oordeel, omdat dat arrest ziet op een juridisch en feitelijk andere situatie.
12. Gelet op het voorgaande is de naheffingsaanslag te hoog vastgesteld. Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 113.427 en een handelsinkoopwaarde van € 19.172 bedraagt het in aanmerking te nemen afschrijvingspercentage 83,10%. Tussen partijen is niet in geschil dat de bruto Bpm € 40.713 bedraagt. Na vermindering van dat bedrag met 83,10% resteert een bedrag aan Bpm van € 6.882. Nu verweerder het door eiseres berekende bedrag aan extra leeftijdskorting van € 235 niet heeft bestreden en eiseres reeds € 2.339 aan Bpm heeft betaald, zal de rechtbank de naheffingsaanslag - overeenkomstig het subsidiaire standpunt van eiseres - verminderen tot € 4.308.
Belastingrente
13. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de berekening van de belastingrente en ook overigens is niet gebleken dat deze is berekend in strijd met de wettelijke bepalingen. Wel dient de rentebeschikking te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond worden verklaard.
Immateriële schade
15. Eiseres heeft ter zitting verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in de arresten van de Hoge Raad van 22 april 2005, 19 februari 2016 en 27 mei 2022. [5] Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase.
16. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 25 juni 2020, de uitspraak op bezwaar is van 25 maart 2021 en deze uitspraak van de rechtbank is gedaan op
3 november 2022. Vanaf het indienen van het bezwaarschrift tot de uitspraakdatum is een periode van twee jaar en 131 dagen verstreken. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt dan131 dagen, zodat eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade van € 500. Van de overschrijding van de redelijke termijn dient een overschrijding van 90 dagen aan de bezwaarfase te worden toegerekend. Een overschrijding van 41 dagen dient aan de beroepsfase te worden toegerekend. Verweerder dient daarom een bedrag van € 343 (90/131 van € 500) te vergoeden en de Staat € 157 (41/131van € 500). De rechtbank wijst dan ook het verzoek om vergoeding van immateriële schade toe.
Proceskosten
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.056 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 4.308 en vermindert de rentebeschikking dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besteden uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van
€ 343;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van
€ 157;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.056;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 november 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.