ECLI:NL:RBDHA:2022:15990

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
NL21.12950
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid asielaanvraag wegens veilig derde land Bosnië en Herzegovina

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk is verklaard. Eiseres, met de Syrische nationaliteit, had op 16 mei 2019 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op grond van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat Bosnië en Herzegovina als veilig derde land kan worden beschouwd, omdat eiseres een band heeft met dat land door haar echtgenoot, die de Bosnische nationaliteit heeft, en haar eerdere verblijf in Bosnië. De rechtbank heeft overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet (opnieuw) tot Bosnië zal worden toegelaten. Eiseres voerde aan dat zij geen toegang zou krijgen tot Bosnië, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had aangetoond dat toegang mogelijk is, bijvoorbeeld via gezinshereniging of een nieuwe asielaanvraag in Bosnië. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk is verklaard en het beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12950

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. D.P.J. Cain),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P. van Zijl).

ProcesverloopBij besluit van 3 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk, middels telefonische verbinding, is verschenen M. Kadro. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum]. Zij heeft op 16 mei 2019 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de echtgenoot van eiseres de nationaliteit van Bosnië bezit en dat eiseres eerder in Bosnië heeft verbleven. Eiseres heeft dan ook een zodanige band met Bosnië dat het voor haar redelijk is om naar dat land te gaan. Bosnië is partij bij verschillende mensenrechtenverdragen en in de praktijk blijkt dat de verplichtingen uit die verdragen worden nageleefd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat Bosnië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Er zijn, gezien de nationaliteit van de man van eiseres en haar eerdere verblijfsvergunning, geen redenen om aan te nemen dat eiseres niet (opnieuw) tot Bosnië zal worden toegelaten.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen eiseres hiertegen heeft aangevoerd zal de rechtbank in het onderstaande nader ingaan.
Juridisch kader
4. Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien een derde land voor de vreemdeling als veilig derde land wordt beschouwd.
5. Ingevolge artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder c, van de Wet indien, naar het oordeel van Onze Minister, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, de vreemdeling in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld:
a. het leven en de vrijheid worden niet bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, en
b. er bestaat geen risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet, en
c. het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag wordt nageleefd, en
d. het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd, en
e. de mogelijkheid bestaat om om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag.
6. Ingevolge artikel 3.106a, tweede en derde lid, van het Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet indien de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Bij de beoordeling of sprake is van een band als bedoeld in het tweede lid, worden alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, waaronder begrepen de aard, duur en omstandigheden van het eerder verblijf.
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. In geschil is de vraag of Bosnië voor eiseres als veilig derde land kan worden beschouwd. In artikel 3.106a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) zijn de toetsingscriteria neergelegd waaraan voldaan moet zijn. In artikel 3.37e van het Voorschrift Vreemdelingen (VV 2000) staat vermeld welke informatiebronnen moeten worden geraadpleegd bij de beoordeling of een derde land een veilig derde land is. Verder heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in verschillende uitspraken uiteengezet hoe verweerder moet vaststellen of een land voor een vreemdeling een veilig derde land is. [1] Verweerder dient eerst te beoordelen of er een band is met het land, vervolgens of de vreemdeling zal worden toegelaten tot het derde land en tot slot of het een veilig derde land is.
Band met Bosnië en Herzegovina
9. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij een onvoldoende significante band heeft met Bosnië. Volgens eiseres is niet voldaan aan het vereiste van paragraaf C2/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Eiseres heeft namelijk geen contact meer met haar echtgenoot en hij is ook niet meer woonachtig in Bosnië. Hetgeen blijkt uit de stempel van het paspoort dat is overgelegd.
10. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet nader heeft onderbouwd dat zij geen contact meer heeft met haar echtgenoot en de rechtbank gaat hier daarom aan voorbij. Verweerder heeft bovendien ook op andere gronden uit paragraaf C2/6.3 van de Vc 2000 een band met Bosnië kunnen aannemen. Onbetwist is immers dat de echtgenoot van eiser de Bosnische nationaliteit heeft en dat eiseres eerder anderhalf jaar in Bosnië heeft verbleven. Uit paragraaf C2/6.3 van de Vc 2000 volgt dat door verweerder ook wordt aangenomen dat een vreemdeling een band heeft met een derde land, indien de echtgenoot of partner van de vreemdeling de nationaliteit heeft van dat land of wanneer de vreemdeling eerder in dat land heeft verbleven. In het geval van eiseres is aan die vereisten voldaan. Verweerder heeft zich daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiseres een zodanige band heeft met Bosnië dat het voor haar redelijk is om naar dat land te gaan.
Toegang tot het veilige derde land
11. Eiseres voert aan dat zij geen toegang zal krijgen tot Bosnië. Uit de overgelegde mail van de rechtshulpverlener die haar juridisch heeft bijgestaan in haar asielprocedure in Bosnië blijkt dat zij niet aan de eisen voldoet om een asielaanvraag in te dienen en ook niet voldoet aan de eisen om een reguliere vergunning te krijgen. Voor toelating zal eiseres documenten, waaronder een VOG, van de Syrische overheid moeten overleggen. Van haar kan niet verlangd worden dat zij contact opneemt met de Syrische autoriteiten om deze documenten te verkrijgen. Dit gezien de martelingen en gedwongen detentie die zij in Syrië heeft moeten ondergaan. Eiseres verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 14 januari 2021. [2] Daarnaast zal haar echtgenoot voor de reguliere vergunning, als hij al in Bosnië zou zijn, moeten aantonen dat hij voldoende inkomsten heeft om haar te onderhouden. Eiseres wijst er ook op dat zij geen contact meer heeft met haar echtgenoot. Zij zijn gescheiden van tafel en bed en het is onnodig formalistisch om van haar te verlangen dat zij een echtscheidingsbeschikking overlegd. Over haar eerdere verblijf in Bosnië heeft eiseres ter zitting toegelicht dat zij niet eerder een asielvergunning heeft gehad. Uit het vertaalde document dat zij heeft overgelegd blijkt dat haar asielprocedure is beëindigd vanwege het niet verschijnen op een gehoor. Verweerder heeft verder ook niet gemotiveerd dat eiseres binnen de vertrektermijn van 28 dagen zal worden toegelaten tot het veilig derde land. Dit is volgens de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem [3] , ingevolge artikel 3, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn wel vereist. Uit het arrest Alheto van het Hof van Justitie van de Euroepse Unie [4] volgt verder dat verweerder nauwgezet moet onderzoeken of aan elke voorwaarde voor toegang is voldaan. Nu eiseres met haar verklaringen en de overgelegde bewijzen voldoende heeft aangetoond, dan wel aannemelijk heeft gemaakt, dat zij niet kan terugkeren naar Bosnië, is het volgens eiseres aan verweerder om aan te tonen dat zij wel kan terugkeren.
12. In het bestreden besluit, en het daarin ingelaste voornemen, heeft verweerder aan zijn standpunt dat er redenen bestaan om aan te nemen dat eiseres (opnieuw) tot Bosnië wordt toegelaten twee wegen ten grondslag gelegd. Volgens verweerder kan eiseres toegang verkrijgen via verblijf bij haar partner. Dit volgt uit artikelen uit de Bosnische wetgeving, bijvoorbeeld artikel 50 van de Law on Aliens en artikel 28 van het Rulebook on entry and stay of aliens. De tweede weg is dat eiseres een zelfstandige asielaanvraag indient in Bosnië. Verweerder heeft hierbij verwezen naar een website van de Bosnische autoriteiten. [5]
13. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [6] moet verweerder, indien hij tegenwerpt dat een land voor de vreemdeling een veilig derde land is, aannemelijk maken dat die vreemdeling wordt toegelaten tot dat land en dient hij hiertoe aan de hand van informatie uit algemene bronnen, of op basis van de verklaringen van die vreemdeling, redenen aan te dragen waarom toegang in beginsel mogelijk moet zijn. Niet is vereist dat op voorhand vaststaat dat het derde land de vreemdeling toegang zal verschaffen. Het is vervolgens aan de vreemdeling om aan te tonen dat de door verweerder geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot dat land, in zijn geval niet aanwezig zijn.
Toegang op basis van reguliere gronden
14. Verweerder heeft door te verwijzen naar artikel 50 van de Law on Aliens van Bosnië aannemelijk gemaakt dat toegang op grond van reguliere gronden in beginsel mogelijk is. In dit artikel staat dat een vreemdeling een tijdelijke verblijfsvergunning met het doel gezinshereniging kan krijgen, indien een gezinslid daar woont en beschikt over voldoende middelen van bestaan om zowel zichzelf als de vreemdeling te onderhouden. Dat aan de toelating voorwaarden zijn verbonden maakt in beginsel niet dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres geen toegang zal hebben. Het is namelijk aan eiseres om aan te tonen dat zijn niet aan de voorwaarden kan voldoen en daarom niet zal worden toegelaten. De rechtbank vindt hiervoor steun bij de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2019. [7] Dit is door eiseres niet aangetoond.
15. Over het standpunt van eiseres dat zij geen reguliere vergunning kan verkrijgen omdat zij geen contact meer heeft met haar echtgenoot en met het hem is gescheiden van tafel en bed overweegt de rechtbank dat verweerder eiseres daarin niet heeft hoeven volgen. Niet is gebleken dat eiseres en haar echtgenoot geen contact meer hebben en verweerder heeft er in het bestreden besluit op kunnen wijzen dat eiseres in de gehele procedure niet heeft verklaard dat zij geen contact meer heeft met haar echtgenoot. Verweerder heeft terecht gesteld dat niet valt in te zien waarom eiseres niet het belang van het vermelden zou inzien, nu uit de voorgaande procedure is gebleken dat de echtgenoot van eiseres een doorslaggevende rol heeft gehad in het eerder genomen besluit. Verder is met de kopie van een pagina uit het paspoort van de echtgenoot van eiseres met daarop een inreisstempel van Turkije niet aangetoond dat de echtgenoot nog altijd in Turkije, en dus niet in Bosnië, verblijft. Tot slot is ook niet gebleken dat de echtgenoot van eiseres geen voldoende inkomsten heeft. Van eiseres en haar echtgenoot mag worden verwacht dat zij de nodige inspanningen verrichten om aan de toelatingsvoorwaarden te voldoen. [8]
Toegang op basis van een verblijfsvergunning asiel
16. De rechtbank overweegt dat uit de mail van de rechtshulpverlener van eiseres in Bosnië blijkt dat eiseres bij terugkeer naar Bosnie (opnieuw) asiel kan aanvragen. Als zij dit doet zal zij ook toegang hebben tot huisvesting en andere diensten. Ook dit is dus een mogelijkheid voor eiseres om toegang te krijgen. Niet is vereist dat op voorhand vaststaat de toegang verschaft zal worden. Eiseres heeft niet aangetoond dat deze door verweerder geschetste mogelijkheid voor haar niet bestaat.
Feitelijke toegang
17. Verweerder heeft met de in het voorgaande besproken mogelijkheden aannemelijk gemaakt dat eiseres toegang heeft tot Bosnië. Eiseres heeft het standpunt ingenomen dat zij niet zal worden toegelaten omdat zij de voor een visum benodigde documenten niet heeft of kan verkrijgen, en daarom ook geen visum kan krijgen. Zij zal bijvoorbeeld een VOG van de Syrische autoriteiten moeten overleggen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
18. De rechtbank volgt verweerder allereerst niet in zijn standpunt dat het al dan niet kunnen verkrijgen van een visum buiten deze procedure valt omdat het een aangelegenheid is van Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V). Als vaststaat dat eiseres geen visum kan verkrijgen dan kan zij ook niet worden toegelaten tot Bosnië en kan Bosnië als veilig derde land niet worden tegengeworpen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres echter niet aangetoond dat zij geen visum kan verkrijgen. Uit de e-mail van de rechtshulpverlener blijkt niet dat eiseres geen visum kan verkrijgen, in de e-mail staat dat het moeilijk kan zijn, maar niet dat het onmogelijk is. Ook met de verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 14 januari 2021, heeft eiseres niet aangetoond dat zij niet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een visum kan voldoen. In die zaak is als veilig derde land Ecuador tegengeworpen en dient de vreemdeling een visum te verkrijgen van de Jemenitische autoriteiten. In die zaak is door het Jemenitische consulaat aangegeven dat een VOG alleen kan worden afgegeven indien de vreemdeling in persoon verschijnt voor de Jemenitische autoriteiten en dat het consulaat en de ambassade geen VOG afgeven. Eiseres heeft met de verwijzing naar deze uitspraak niet aangetoond dat dit ook zou gelden voor het verkrijgen van een VOG bij de Syrische autoriteiten. Niet is gebleken dat eiseres de VOG, indien vereist voor het krijgen van een visum, niet kan verkrijgen zonder terug te gaan naar Syrië. De beroepsgronden van eiseres die hierop zien slagen dan ook niet.
19. De rechtbank volgt eiseres voorts niet in haar standpunt dat verweerder aannemelijk dient te maken dat eiseres binnen de vertrektermijn van 28 dagen zal worden toegelaten tot Bosnië. Artikel 38, vierde lid, van de Procedurerichtlijn luidt hierover als volgt: “Wanneer het derde land de verzoeker niet tot zijn grondgebied toelaat, zorgen de lidstaten ervoor dat de toegang wordt verstrekt tot een procedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen die zijn beschreven in hoofdstuk II.” Hieruit vloeit voort dat de lidstaten aan haar toegang zullen verlenen indien vast is komen te staan dat zij het derde land niet mag betreden. Voor het niet-ontvankelijk verklaren van de aanvraag hoeft dus niet op voorhand vast te staan dat eiseres toegang tot Bosnië zal verkrijgen. Uit hetgeen in het bovenstaande is overwogen is voldoende gebleken dat er redenen zijn om aan te nemen dat eiseres zal worden toegelaten tot Bosnië. Verder is niet gebleken dat eiseres zich al heeft gewend tot de Bosnische autoriteiten om duidelijkheid te verkrijgen over haar mogelijkheden om terug te keren naar Bosnië en dat daaruit is gebleken dat zij niet zal worden toegelaten tot Bosnië. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
Bosnië als veilig derde land
20. Verweerder moet beoordelen of het derde land een veilig derde land is voor de vreemdeling. Op grond van artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 is een vereiste hiervoor dat, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, de vreemdeling in dat derde land overeenkomstig de in dit eerste lid genoemde beginselen zal worden behandeld. Bij deze beoordeling moet verweerder op grond van artikel 3.37e, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 de in dit lid genoemde informatiebronnen betrekken.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat Bosnië in zijn algemeenheid kan worden aangemerkt als een veilig derde land. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Verweerder heeft in zijn besluitvorming voldoende inzichtelijk gemaakt dat eiseres in Bosnië overeenkomstig de beginselen genoemd in artikel 3.37e, eerste lid, van het VV 2000 en 3.106a, eerste lid, van het Vb 2000 zal worden behandeld. Verweerder heeft hiertoe verwezen naar informatie uit algemene bronnen en Bosnische wetgeving. Zo is Bosnië partij bij het Vluchtelingenverdrag van 1951, het Antifolterverdrag, het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. In de praktijk leeft Bosnië de verplichtingen uit deze mensenrechtenverdragen volgens verweerder ook na. Verweerder verwijst naar de specifieke rechten, die asielzoekers en vluchtelingen in Bosnië hebben zoals is neergelegd in de Asylum Act. De implementatie van deze rechten wordt gegarandeerd door het Bosnische ministerie van Mensenrechten en Vluchtelingen en ook het verbod op refoulement is uitdrukkelijk in de Bosnische wet neergelegd.
22. Eiseres stelt dat Bosnië voor haar geen veilig land is. Zij geeft aan dat zij in Bosnië geen bescherming kan krijgen. Aangifte doen zou het voor haar alleen maar erger maken.
23. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder er ter zitting er terecht op gewezen dat eiseres bij terugkeer naar Bosnië niet opnieuw bij haar schoonfamilie hoeft te gaan wonen. Ook is niet gebleken dat eiseres geen aangifte kan doen tegen eventuele problemen die zich zouden voordoen vanwege de manier waarop zij haar geloof uit. De rechtbank overweegt in dit kader verder dat eiseres haar standpunt niet nader heeft onderbouwd. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
Conclusie
24. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van mr.L.G.G.M. van Buggenum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 14 februari 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 13 december 2017 met nummers ECLI:NL:RVS:2017:3378, ECLI:NL:RVS:2017:3380 en ECLI:NL:RVS:2017:3381.
2.Zaaknummer NL20.21119.
4.Van 25 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:584.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:128) en de al genoemde uitspraken van 13 december 2017.