In deze zaak gaat het om de beoordeling van een proceskostenvergoeding die door de officier van justitie is toegekend in het kader van een verkeersboete. De gemachtigde van de betrokkene heeft administratief beroep ingesteld tegen de opgelegde boete, waarna de officier van justitie de boete heeft vernietigd en de proceskosten heeft toegewezen. De hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding, € 600,75, is echter ter discussie gesteld door de gemachtigde, die van mening is dat de officier van justitie niet voldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van samenhangende zaken. De kantonrechter heeft de zaak op 6 april 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde en de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig waren.
De kantonrechter heeft overwogen dat de officier van justitie ten onrechte heeft aangenomen dat er sprake was van samenhang tussen de voorliggende zaak en 16 andere zaken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de beroepsgronden in de verschillende zaken sterk van elkaar verschillen, waardoor de voorliggende zaak niet logisch past in het totaalplaatje van alle zaken. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de officier van justitie niet hoeft te motiveren waarom hij samenhangende zaken aanneemt, maar dat de verschillen in de beroepsgronden in deze specifieke zaak voldoende zijn om de samenhang te betwisten.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter het beroep gegrond verklaard en de beslissing van de officier van justitie vernietigd voor zover deze een proceskostenvergoeding van € 600,75 voor 17 zaken toekende. De kantonrechter heeft de proceskosten voor de voorliggende zaak vastgesteld op € 532,25, waarbij rekening is gehouden met de werkzaamheden van de gemachtigde en de fase van administratief beroep. De uitspraak is gedaan door kantonrechter Waasdorp, bijgestaan door griffier Carsten, en is openbaar uitgesproken.