In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. J.I.T. Sopacua, in beroep was gekomen tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn verzoek om internationale bescherming niet in behandeling te nemen. De rechtbank had eerder prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, maar na intrekking van het besluit door verweerder, heeft de rechtbank besloten dat er geen inhoudelijke beoordeling meer nodig was. De uitspraak betreft enkel de proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit van verweerder is ingetrokken, waardoor eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan over de proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 4.554,-, gebaseerd op vier punten met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor van 1,5.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het onbegrijpelijk is dat verweerder volstaat met het aanbieden van slechts één punt voor de proceskostenveroordeling, gezien de complexiteit van de zaak en het feit dat verweerder ter zitting aanwezig was. De rechtbank heeft ook gewezen op de zorgvuldigheid die van verweerder verwacht mag worden in asielprocedures, vooral gezien de beperkte capaciteit van de rechtbank en de toenemende druk op de rechtsgang. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de beslissing.