ECLI:NL:RBDHA:2022:5015

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
NL22.1995
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wegens verplaatsing hoofdverblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. De eiser, een Turkse nationaliteit houder, had zijn verblijfsvergunning op 31 oktober 2021 ingetrokken gekregen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat hij zijn hoofdverblijf langer dan zes maanden buiten Nederland had gehad. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat eiser zijn hoofdverblijf buiten Nederland had verplaatst, gezien de lange periodes waarin hij niet ingeschreven stond in de Basisregistratie Personen (BRP). Eiser had niet voldoende bewijs geleverd dat hij in Nederland verbleef of dat hij rechten kon ontlenen aan het Besluit 1/80, dat bescherming biedt aan bepaalde Turkse werknemers. De rechtbank concludeerde dat er geen schending was van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat eiser geen sterke banden met Nederland had en zijn belangenafweging in het nadeel van eiser uitviel.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris aan de hoorplicht had voldaan. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering voor vreemdelingen die in beroep gaan tegen besluiten van de staatssecretaris en de strikte voorwaarden waaronder verblijfsvergunningen kunnen worden ingetrokken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1995

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

In het besluit van 3 juni 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken vanaf 31 oktober 2021.
In het besluit van 25 januari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Erbec. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser was in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Op 23 november 2020 heeft verweerder een voornemen uitgebracht tot intrekking van deze verblijfsvergunning. Op 14 december 2020, 17 januari 2021 en 24 maart 2021 heeft eiser zijn zienswijze kenbaar gemaakt. Vervolgens heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken vanaf 31 oktober 2021.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd – met toepassing van artikel 22, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] – vanaf 31 oktober 2021 ingetrokken, omdat eiser op dat moment zijn hoofdverblijf langer dan zes maanden buiten Nederland heeft gehad. Uit de BRP [2] blijkt dat eiser in de periode van 31 oktober 2011 tot
8 oktober 2015, van 3 maart 2016 tot 3 juni 2019 en van 3 maart 2020 tot 21 juli 2020 niet ingeschreven stond in de BRP. Daarnaast is eiser de afgelopen jaren niet actief op de Nederlandse arbeidsmarkt. Verder blijkt niet dat eiser vanaf 2011 andere inkomsten in Nederland heeft ontvangen of dat hij een (huur)woning in Nederland had. Tot slot is er geen sprake van schending van het privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM [3] .
Standpunt eiser
3. Verweerder heeft onzorgvuldig onderzoek gedaan door niet op alle vragen uit de zienswijze antwoord te geven. De intrekking van een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is een nieuwe beperking in de zin van artikel 13 van Besluit 1/80. Verweerder heeft ten onrechte het arbeidsverleden van eiser niet betrokken bij de beoordeling van de vraag of hij als werknemer in de zin van artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80 wordt aangemerkt. Eiser verwijst naar twee uitspraken van de Afdeling van 26 april 2017 [4] . Verder wijst eiser op het arrest van het Hof [5] van 17 september 2009 [6] . Verweerder had moeten nagaan of verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland een intrekkingsgrond was voor 1 december 1980. Verder stelt eiser dat de intrekking van de verblijfsvergunning in strijd is met artikel 8 EVRM. Tot slot is er sprake van schending van de hoorplicht. Verweerder had tijdens de hoorzitting door moeten vragen op eisers zoektocht naar werk.
Oordeel van de rechtbank
Verplaatsing hoofdverblijf
4. Op grond van artikel 22, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw kan een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden ingetrokken als de houder daarvan zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd. Volgens paragraaf B12/2.5 gelezen in samenhang met paragraaf B1/6.2.1. van de Vc [7] beoordeelt verweerder of de vreemdeling het hoofdverblijf, als bedoeld in artikel 22, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw, heeft verplaatst aan de hand van feiten en omstandigheden van feitelijke aard.
5. Op grond van paragraaf B10/4.4 van de Vc neemt verweerder als de vreemdeling als werknemer of als gezinslid van een werknemer gedurende ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 6 of 7 van Besluit 1/80, verplaatsing van het hoofdverblijf aan als de vreemdeling in ieder geval twee jaar of langer buiten Nederland heeft verbleven. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [8] mag verweerder in de uitschrijving uit de BRP een belangrijke aanwijzing zien dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf naar het buitenland heeft verplaatst en is het vervolgens aan de vreemdeling om dit te weerleggen. [9]
6. Vaststaat dat eiser van 31 oktober 2011 tot 8 oktober 2015, van 3 maart 2016 tot 3 juni 2019 en van 3 maart 2020 tot 21 juli 2020 niet ingeschreven stond in de BRP. Eiser is dus vanaf 31 oktober 2011 langer dan twee jaar uitgeschreven geweest uit de BRP. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst.
7. Vervolgens heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser er niet in geslaagd om te weerleggen dat hij zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. Hierbij heeft verweerder terecht betrokken dat eiser geen gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij in Nederland verbleef vanaf 31 oktober 2011. Zo zijn er geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat eiser in Nederland inkomsten heeft ontvangen en ook heeft eiser geen gegevens overgelegd waaruit blijkt dat hij in Nederland een (huur)woning had vanaf 31 oktober 2011.
8. De rechtbank is dus van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser vanaf 31 oktober 2011 zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Besluit 1/80
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat, voor zover sprake zou zijn van opgebouwde rechten op grond van Besluit 1/80, deze rechten op grond van paragraaf B10/4.4, aanhef en onder e, van de Vc worden ontzegd of beëindigd bij verplaatsing van het hoofdverblijf. In dit geval heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser langer dan twee jaar buiten Nederland heeft verbleven en dus dat de opgebouwde rechten op grond van Besluit 1/80 daarmee zijn vervallen.
10. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of eiser op dit moment rechten kan ontlenen aan Besluit 1/80. Daarvoor is het volgende van belang.
11. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2020 is het enkel hebben van de Turkse nationaliteit onvoldoende om onder het toepassingsbereik van de standstill-bepaling [10] te vallen. [11] Om als werkzoekende te kunnen worden aangemerkt, moet er volgens de Afdeling sprake zijn van een concreet voornemen tot het verrichten van arbeid. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat daar in de zaak van eiser ten tijde van het bestreden besluit geen sprake van was. Eerst in beroep heeft eiser een brief overgelegd waarin staat dat hij zich als werkzoekende heeft ingeschreven. Uit deze brief blijkt dat er op dit moment geen geschikt werk is voor eiser. Op zitting heeft eiser desgevraagd toegelicht dat hij wel eens heeft gebeld met een uitzendbureau, maar deze stelling heeft hij verder niet onderbouwd.
12. In beroep en op zitting heeft eiser een beroep gedaan op een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 10 februari 2021. [12] Verweerder heeft hierover terecht opgemerkt dat dit geen vergelijkbare situatie was, aangezien de persoon in kwestie langere tijd gedetineerd was in Turkije. Ook de verwijzingen van eiser naar de arresten van het Hof van Justitie stuiten af op het oordeel dat eiser zijn voornemen tot het verrichten van arbeid ten tijde van het bestreden besluit niet heeft onderbouwd. Deze bieden dan ook geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Tot slot kan eiser niet worden gevolgd in zijn standpunt dat verweerder een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd bij de interpretatie van het begrip ‘werknemer’ als bedoeld in de uitspraken van de Afdeling van 26 april 2017 [13] . Daar ging het namelijk om iemand die blijvend niet in staat is om arbeid te verrichten. Daarvan is in het geval van eiser geen sprake.
13. Nu er geen sprake is van een concreet voornemen tot het verrichten van arbeid ten tijde van het bestreden besluit, betekent dit dat eiser geen beroep kan doen op de standstill-bepaling uit Besluit 1/80. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Artikel 8 EVRM
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen sprake is van schending van artikel 8 EVRM. Allereerst heeft verweerder terecht vastgesteld dat er geen sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen eiser en zijn kinderen. Eiser woont niet samen met zijn kinderen en de kinderen van eiser zijn inmiddels meerderjarig.
15. Daarnaast heeft verweerder de belangenafweging ten aanzien van het privéleven op grond van artikel 8 EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiser uit laten vallen. Verweerder heeft bij de belangenafweging alle door eiser aangevoerde relevante feiten en omstandigheden kenbaar betrokken. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser sterke banden heeft met Turkije. Hij heeft het grootste gedeelte van zijn leven buiten Nederland doorgebracht. Verder heeft eiser de Turkse nationaliteit en spreekt hij de Turkse taal. Zijn banden met Nederland zijn niet sterk. Eiser heeft geen eigen woonruimte in Nederland en spreekt de Nederlandse taal niet goed. Daarnaast werkt hij op dit moment niet in Nederland.
16. Eiser kan dus geen rechten ontlenen aan artikel 8 EVRM. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Hoorplicht
17. De hoorplicht van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb [14] , vormt een onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser wel heeft gehoord voorafgaand aan het bestreden besluit. Daarom heeft verweerder aan deze hoorplicht voldaan. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op de vragen over Besluit 1/80 en dat er daarom geen sprake is geweest van hoor en wederhoor. De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond aldus dat volgens eiser geen sprake is van een zorgvuldige voorbereiding als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb.
18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende onderzoek heeft gedaan naar de feiten en omstandigheden die een rol kunnen spelen bij een beroep op Besluit 1/80. Eiser heeft voldoende de mogelijkheid gehad om alle punten die volgens hem relevant zijn voor zijn zaak naar voren te brengen tijdens de hoorzitting. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
19. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Andel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Basisregistratie Personen.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie.
7.Vreemdelingencirculaire 2000.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1539.
10.Artikel 13 Besluit 1/80.
12.AWB 19/9190.
14.Algemene wet bestuursrecht.