ECLI:NL:RBDHA:2022:5070

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
20/7241
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de eerste ziektedag door het Uwv in het kader van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Intro Uitzendbureau B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van de eerste ziektedag van een ex-werkneemster. De ex-werkneemster had zich op 10 juli 2019 ziek gemeld, maar het Uwv had deze datum vastgesteld op 10 juli 2019, wat door de eiseres werd betwist. Eiseres stelde dat de eerste ziektedag op 30 januari 2020 moest worden vastgesteld, omdat de ex-werkneemster van 23 september 2019 tot en met 17 november 2019 zonder klachten had gewerkt. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze rapporten zorgvuldig zijn opgesteld. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vaststelling van de eerste ziektedag door het Uwv, en dat de ex-werkneemster op 18 november 2019 ziek uit dienst is gegaan. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7241

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2022 in de zaak tussen

Intro Uitzendbureau B.V., uit Den Haag, eiseres

(gemachtigde: mr. J. van der Voet),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. Reitsma).

Procesverloop

In het besluit van 6 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de eerste ziektedag van [A], ex-werkneemster van eiseres, vastgesteld op 10 juli 2019.
In het besluit van 2 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2022 door middel van Skype op zitting behandeld. Eiseres is verschenen in de persoon van mw. [B], bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt als eerste dat zij, omdat de ex-werkneemster geen toestemming heeft gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan eiseres te sturen, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken om te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
2.1.
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2.
De ex-werkneemster is van 14 mei 2018 tot en met 17 november 2019 via eiseres, eigenrisicodrager, op basis van een uitzendovereenkomst met uitzendbeding werkzaam geweest als cateringmedewerkster/productiemedewerkster bij T&N Catering. Op 10 juli 2019 heeft de ex-werkneemster zich ziek gemeld. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft de bedrijfsarts van eiseres op 9 september 2019 een probleemanalyse opgesteld.
2.3.
Op 23 september 2019 heeft ex-werkneemster zich weer arbeidsgeschikt gemeld. Per 18 november 2019 is de uitzendovereenkomst beëindigd. Bij besluit van 2 december 2019 is aan de ex-werkneemster per 18 november 2019 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
2.4.
Op 30 januari 2020 heeft de ex-werkneemster zich vanuit de WW ziekgemeld. Naar aanleiding van deze ziekmelding concludeert de bedrijfsarts van verweerder in een medisch rapport van 27 maart 2020 dat zij sinds 10 juli 2019 doorlopend arbeidsongeschikt is geweest voor haar eigen werk. Per brief van 6 april 2020 heeft verweerder eiseres hiervan op de hoogte gesteld. Eiseres heeft verweerder op 11 juni 2020 verzocht een beschikking af te geven waarin de eerste ziektedag wordt bepaald op 30 januari 2020. In reactie op dit verzoek heeft verweerder het primaire besluit genomen.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 30 september 2020. Hierin wordt de conclusie van de bedrijfsarts, dat de ex-werkneemster vanaf 10 juli 2019 doorlopend arbeidsongeschikt moet worden geacht, onderschreven.
4. Eiseres stelt dat de eerste ziektedag op 30 januari 2020 moet worden bepaald. Zij voert, onder verwijzing naar een verklaring van T&N Catering, aan dat ex-werkneemster van 24 september 2019 tot en met 17 november 2019 zonder klachten en op normale wijze haar werkzaamheden heeft verricht. Eiseres heeft van T&N Catering vernomen dat ex-werkneemster na de hersteldmelding de werkzaamheden ook zittend mocht verrichten maar dat zij dit zelf staand wilde doen. Eiseres trekt daaruit de conclusie dat de ex-werkneemster per 23 september 2019 volledig hersteld was en op 18 november 2019 arbeidsgeschikt uit dienst is getreden. Haar zijn uit de periode van 23 september 2019 tot en met 17 november 2019 ook geen gezondheidsklachten van ex-werkneemster bekend. Tot slot voert eiseres aan dat de arbeidsdeskundige onzorgvuldig onderzoek heeft verricht. Eiseres verwijst naar uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4292) en 3 februari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:415).
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6.2.
De bedrijfsarts van verweerder heeft op 27 maart 2020 een rapport opgesteld in het kader van de Ziektewet (ZW). Hiervoor is dossierstudie verricht. Verder heeft zij telefonisch gesproken met de dochter van de ex-werkneemster. De bedrijfsarts noteert dat de ex-werkneemster op 17 september 2019 ziek uit dienst is gegaan en concludeert dat zij gelet op de aard en het verloop van de klachten, nog steeds ongeschikt moet worden geacht voor haar eigen arbeid. Ten aanzien van de belastbaarheid geeft de bedrijfsarts aan dat ex-werkneemster aangewezen is op werk waarbij zitten, staan en lopen afwisselend moeten plaatsvinden en langdurig gedwongen houdingen of standen vermeden moeten worden. Hoog frequente en extreme rompbewegingen zijn niet toegestaan. Alle krachtfuncties zijn beperkt, met name tillen vanaf grondniveau, zowel qua zware belastingen als piekbelastingen. Zware duw- en trekbelasting dient in bovenmatige zin vermeden te worden. Ook moeten sterke schokken en trillingen aan de rug vermeden worden. De ex-werkneemster is blijvend aangewezen op werk met een beperkte belasting van de rechterknie en -heup. Bij het zitten moet gebruik kunnen worden gemaakt van een adequate werkstoel. Traplopen en klimmen dienen beperkt plaats te vinden, zonder additieve tilbelasting. Knielen, kruipen en hurken zijn beperkt qua duur en frequentie.
6.3.
Naar aanleiding van de ontvangst van deze rapportage heeft eiseres verweerder de probleemanalyse van de bedrijfsarts van eiseres van 9 september 2019 toegezonden. De bedrijfsarts van verweerder heeft vervolgens op 6 april 2020 een aanvullend rapport opgesteld. In dit rapport concludeert de bedrijfsarts van verweerder dat de in de probleemanalyse genoemde klachten en beperkingen sindsdien ondanks behandeling nagenoeg niet zijn afgenomen en dat ex-werkneemster alleen aangepaste werkzaamheden kon verrichten. De ex-werkneemster heeft, gelet op de verklaring van haar dochter, van 23 september 2019 tot en met 17 november 2019 aangepast werk verricht, waarbij sprake was van twee uur zittend werk per dag en zeven uur dragen en tillen van kratten. De bedrijfsarts van verweerder concludeert dat de re-integratie is mislukt omdat eiseres blijkens de verdeling van haar werkuren over zitten/ tillen en dragen het advies van haar bedrijfsarts om de ex-werkneemster overwegend zittend werk te laten verrichten, niet heeft opgevolgd. De gehanteerde verdeling heeft de gezondheidsklachten van de ex-werkneemster doen toenemen. Ook heeft eiseres het advies van haar bedrijfsarts met betrekking tot het oproepen van ex-werkneemster voor een vervolgspreekuur na 4 weken niet opgevolgd. Volgens de bedrijfsarts van verweerder had eiseres de ex-werkneemster daarom op 18 november 2019 ziek uit dienst moeten melden. De slotconclusie van de bedrijfsarts van verweerder is dat geen sprake is geweest van werkhervatting in maatgevende arbeid, maar van aangepast werk met onvoldoende aanpassingen. Zij ziet zich bevestigd in haar conclusie dat de ex-werkneemster vanaf 10 juli 2019 doorlopend arbeidsongeschikt moet worden geacht.
6.4.
De ex-werkneemster is voor de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling op 21 juli 2020 door een arts van verweerder gezien. Deze heeft dossieronderzoek en lichamelijk onderzoek verricht en heeft op 22 juli 2020 een verzekeringsgeneeskundige rapportage opgesteld. Daarin wordt geconcludeerd dat de ex-werkneemster een jaar na datum in geding doorlopend arbeidsongeschikt is voor haar eigen arbeid. De arts heeft tevens een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld.
6.5.
Naar aanleiding van de FML concludeert de arbeidsdeskundige in een rapport van 24 juli 2020 dat de ex-werkneemster op 8 juli 2020 65% of minder van het maatmaninkomen kan verdienen. De arbeidsdeskundige meldt onvoldoende voorbeeldfuncties te hebben kunnen vinden. Van de 17 voorgeselecteerde functies kon er slechts één (SBC-code 267051, hand assemblage medewerker) worden geduid. Er moeten echter minimaal 3 functies worden geduid om de verdiencapaciteit te kunnen berekenen.
6.6.
Naar aanleiding van het beroep heeft de verzekeringsarts b&b dossieronderzoek verricht en op 30 september 2020 een rapport opgesteld. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de door de bedrijfsarts van eiseres op 9 september 2019 vastgestelde beperkingen nog onverminderd aanwezig zijn en dus ook aanwezig geweest zijn gedurende de periode van 23 september 2019 tot en met 17 november 2019.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding is het medisch onderzoek door de artsen onzorgvuldig of onjuist te achten. Eiseres heeft in beroep geen medische informatie overgelegd die reden geeft voor twijfel. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de door de bedrijfsarts van verweerder vastgestelde beperkingen overeenkomen met de op 9 september 2019 door de bedrijfsarts van eiseres gestelde beperkingen. Voor zover eiseres zich beroept op een interne mail van binnen het Uwv van 19 juni 2020 waarin gesteld wordt dat de dochter van de ex-werkneemster heeft aangegeven dat de ziekmelding per 30 januari 2020 op andere klachten ziet dan de ziekmelding per 10 juli 2019, overweegt de rechtbank dat deze mail niet kenbaar is gebaseerd op medische gegevens en ook eiseres geen medische gegevens in het geding heeft gebracht die haar stelling ondersteunen. De desbetreffende mail is een bericht met de vraag of iemand contact kan opnemen met de dochter omdat het onduidelijk is hoe het zit met de ziekmelding. In het dossier bevindt zich ook de opvolgende mail van de bedrijfsarts van verweerder van 19 juni 2020 aan de vraagsteller waaruit blijkt dat de bedrijfsarts van verweerder opnieuw heeft gebeld met de dochter. Uit deze mail komt niet naar voren dat de hernieuwde ziekmelding op basis van andere klachten heeft plaatsgevonden. Bovendien hebben zowel de bedrijfsarts van verweerder als de arts die de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft verricht met de dochter gesproken. Uit hun rapporten blijkt evenmin dat de ziekmelding van 30 januari 2020 op andere klachten ziet dan aan de orde waren in september 2019 en de periode daarna. Het medisch oordeel van de bedrijfsarts van eiseres in zijn probleemanalyse van 9 september 2019 is door eiseres niet bestreden. De rechtbank stelt vast dat deze bedrijfsarts voorts heeft aangegeven dat de medische situatie van de ex-werkneemster na vier weken opnieuw beoordeeld moest worden. Uit het dossier blijkt niet is dat dit ook is gebeurd en evenmin dat bij haar hersteldmelding van 23 september 2019 de medische toestand van de ex-werkneemster is onderzocht en is bezien of haar beperkingen inmiddels zodanig waren afgenomen dat zij weer aan het werk kon of dat zij in aangepast werk aan de slag kon en zo ja, onder welke condities. De rechtbank ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de vaststelling van de eerste ziektedag, zoals door verweerder is gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is het daarom aannemelijk dat ex-werkneemster op 18 november 2019 ziek uit dienst is gegaan.
7.2.
Eiseres stelt dat ex-werkneemster volledig is hervat in haar oude werk. De omvang van die werkzaamheden, zoals door eiseres gepresenteerd, is evenwel onduidelijk. De in het beroepschrift genoemde urenaantallen worden slechts onderbouwd met een urenoverzicht waarvan onduidelijk is van wie het afkomstig is en op welke gegevens het is gebaseerd. Voorts voert zij aan dat de ex-werkneemster ook de werkzaamheden op normale wijze heeft uitgevoerd, toen zij weer kwam werken na de hersteldmelding. Het was volgens haar aan de ex-werkneemster zelf te wijten dat zij twee uur zittend werk verrichte en zeven uur kratten heeft getild en gedragen. De ex-werkneemster is de mogelijkheid geboden om de werkzaamheden zittend en dus aangepast te verrichten, maar zij koos er zelf voor om te staan. Hieraan kan, wat daar ook van zij, niet de waarde worden gehecht die eiseres daaraan hecht, nu het haar uit de rapportage van haar eigen bedrijfsarts van 9 september 2019 bekend was dat de werkzaamheden die staand verricht moesten worden niet als passend voor de ex-werkneemster aan te merken waren. Eiseres heeft ook geen arbeidskundige rapportage overgelegd over de (aangepaste) werkzaamheden van de ex-werkneemster. Van een volledige hervatting in eigen werk, die bovendien gelet op het medisch oordeel van de betrokken artsen, in strijd zou zijn geweest met de voor de ex-werkneemster geldende beperkingen, is dan ook niet gebleken.
7.3.1.
Eiseres heeft ter zitting naar de uitspraak van de CRvB van 18 oktober 2021 verwezen (ECLI:NL:CRVB:2021:2570). In deze uitspraak heeft de CRvB geoordeeld dat verweerder onterecht heeft aangenomen dat een ex-werkneemster onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest.
7.3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het onderhavige geval niet vergeleken kan worden met de bovengenoemde uitspraak. In tegenstelling tot de situatie in deze uitspraak, is hier niet gebleken dat de ex-werkneemster na de hersteldmelding in haar eigen werk heeft hervat. Voorts hebben de artsen die de ex-werkneemster hebben onderzocht, hun beoordeling niet enkel gebaseerd op de anamnese van eiseres. De arts die de ex-werkneemster heeft gezien in het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft haar lichamelijk onderzocht. Tot slot hebben de artsen van verweerder in tegenstelling tot in de aangehaalde uitspraak ten tijde van hun beoordeling de beschikking gehad over een rapport van de bedrijfsarts van eiseres dat zag op de periode van arbeidsongeschiktheid.
7.4.
Ten aanzien van de uitspraak van de CRvB van 3 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:415, waar eiseres zich op beroept, overweegt de rechtbank dat de uitspraak ziet op een hier niet aan de orde zijnd ontvankelijkheidsvraagstuk.
8. De rechtbank gaat voorbij aan de grond dat het arbeidsdeskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest nu de ZW-beoordeling hier niet ter beoordeling voorligt.
9. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de vaststelling van de eerste ziektedag op 10 juli 2019.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.