In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2022, stond de vraag centraal of de vrouw aanspraak kon maken op mede-eigendom van de woning die door de man was gekocht, op basis van een samenlevingsovereenkomst. De partijen, een vrouw en een man die een affectieve relatie hadden en samenwoonden, hadden een notarieel samenlevingscontract opgesteld. De vrouw vorderde een verklaring voor recht dat zij recht had op de helft van de overwaarde van de woning en verzocht om verdeling van de woning. De rechtbank oordeelde dat de tekst van de samenlevingsovereenkomst duidelijk was en dat deze bepaalde dat alleen de man eigenaar was van de woning. De rechtbank overwoog dat er geen aanwijzingen waren dat de vrouw op basis van redelijkheid en billijkheid mede-eigenaar was geworden of dat zij hierop gerechtvaardigd mocht vertrouwen. De rechtbank wees de vorderingen van de vrouw af en compenseerde de proceskosten, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukte het belang van de duidelijke bewoordingen in de samenlevingsovereenkomst en de juridische context van de relatie tussen de partijen, die nooit formeel getrouwd waren geweest.