ECLI:NL:RBDHA:2022:5474

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
NL22.8428
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van het Detentiecentrum Rotterdam als speciale inrichting voor bewaring in het kader van de Terugkeerrichtlijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser is op 9 mei 2022 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er een significant risico op onderduiken bestaat. De rechtbank behandelt de vraag of het Detentiecentrum Rotterdam kan worden aangemerkt als een speciale inrichting voor bewaring, zoals bedoeld in artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden in het detentiecentrum voldoen aan de eisen voor een speciale inrichting, ondanks dat er zowel vreemdelingen als strafrechtelijke gedetineerden aanwezig zijn. De rechtbank oordeelt dat de beperkingen die aan de vreemdelingen worden opgelegd, zoals het verbod op het gebruik van smartphones en de toegang tot internet, binnen de grenzen blijven van wat strikt noodzakelijk is voor een doeltreffende terugkeerprocedure. De rechtbank wijst het beroep van eiser af, waardoor de maatregel van bewaring in stand blijft. Eiser had ook verzocht om schadevergoeding, maar dit verzoek wordt eveneens afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.8428

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J. van Bennekom),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring die aan hem is opgelegd. Bij besluit van 9 mei 2022 heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd, omdat er een significant risico op onderduiken bestaat. Het beroep tegen de maatregel van bewaring geldt ook als een verzoek om schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2022 op de zitting van de enkelvoudige kamer behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiser en als gemachtigde van de staatssecretaris mr. S. Bozkurt. Eiser heeft afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn bij de zitting. Op 24 mei 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en voor behandeling doorverwezen naar een meervoudige kamer.
1.2.
De meervoudige kamer heeft het beroep samen met zaak NL,8671 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, met behulp van een beeldverbinding, zijn gemachtigde, de gemachtigde van de staatssecretaris en [plaatsvervangend directeur van het Detentiecentrum Rotterdam] , plaatsvervangend directeur van het Detentiecentrum Rotterdam.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de maatregel van bewaring aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
In beroep betoogt eiser onder meer dat vreemdelingenbewaring slechts mag plaatsvinden in een ‘speciale inrichting voor bewaring’ als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn [1] . Volgens eiser voldoet het Detentiecentrum Rotterdam, waar hij in bewaring wordt gehouden, niet aan de eisen voor een dergelijke speciale inrichting voor bewaring. Dit betekent dat hij onrechtmatig in bewaring wordt gehouden. Eiser wijst in dat verband op het recente arrest K. in tegenwoordigheid van Landkreis Gifhorn van het Hof van Justitie [2] (arrest K.).
2.2.
Omdat de vraag of het Detentiecentrum Rotterdam als speciale inrichting voor bewaring kan worden aangemerkt een principiële vraag is, heeft de rechtbank deze zaak in een meervoudige kamer behandeld.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt. Daarbij gaat zij eerst in op de vraag of het Detentiecentrum Rotterdam voldoet aan de eisen voor een ‘speciale inrichting voor bewaring’ en vervolgens of de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser. Dat eiser voldoet aan de eisen voor het opleggen van een maatregel van bewaring is tussen partijen niet in geschil.
Voldoet het Detentiecentrum Rotterdam aan de eisen voor een speciale inrichting voor bewaring?
Standpunt eiser
4. Eiser voert aan - onder verwijzing naar onder meer naar het arrest K. en de conclusie van advocaat-generaal Richard De La Tour [3] - dat het Detentiecentrum Rotterdam waar eiser verblijft niet kan worden aangemerkt als een “speciale inrichting voor bewaring” als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn [4] . Eiser heeft in zijn beroepschrift een aantal aspecten genoemd die volgens hem relevant kunnen zijn voor de beoordeling of er sprake is van een speciale inrichting. Eiser wijst onder meer erop dat binnen het detentiecentrum slechts één regime van toepassing is op zowel de vreemdelingen als de strafrechtelijke gedetineerden. Dit regime is gebaseerd op de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Ten aanzien van de vreemdelingen wordt weliswaar een begunstigd regime toegepast, maar de regels hieromtrent zijn vastgelegd in de huisregels en het jaarplan van het detentiecentrum en niet in een algemeen verbindend voorschrift zoals vereist op grond van het arrest Al Chodor van het Hof van Justitie [5] . Daarnaast wijst eiser erop dat de vreemdelingen in het detentiecentrum niet over een eigen cel beschikken maar zij op een meerpersoonscel worden geplaatst. Voorts hebben de vreemdelingen geen vrije toegang tot het internet en zijn de bezoekmogelijkheden beperkt. De vreemdelingen mogen ook niet over een eigen mobiele telefoon beschikken. Verder wordt volgens eiser binnen het deel van het detentiecentrum dat bestemd is voor de vreemdelingen ook personeel ingezet dat werkzaam is bij de strafrechtelijke gedetineerden. Deze aspecten maken dat Detentiecentrum Rotterdam niet als een speciale inrichting als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn kan worden aangemerkt, aldus eiser.
Standpunt staatssecretaris
5. De staatssecretaris stelt zich - samengevat - op het standpunt dat de bewaring van vreemdelingen in Detentiecentrum Rotterdam in overeenstemming is met het arrest K. De staatssecretaris wijst onder meer erop dat gescheiden onderbrenging van vreemdelingen en strafrechtelijk gedetineerden binnen dezelfde inrichting onder dezelfde leiding/hiërarchische keten is toegestaan volgens het arrest K. Dit sluit aan bij de Nederlandse situatie. Vreemdelingen en strafrechtelijk gedetineerden vallen weliswaar formeel onder hetzelfde regime (Pbw), maar bij de toepassing daarvan genieten de vreemdelingen zoveel mogelijk vrijheden. Zo geldt voor de vreemdelingen een ruimere bezoekregeling dan voor de strafrechtelijke gedetineerden en ontvangen de vreemdelingen wekelijks zakgeld. Daarnaast merkt de staatssecretaris op dat vreemdelingrechtelijke detentie in het teken staat van vertrek. Het aanbieden van werk staat niet in dat teken. Verder verblijven de vreemdelingen in het detentiecentrum op afdelingen die strikt gescheiden zijn van de afdelingen waar strafrechtelijk gedetineerden zijn ondergebracht en hebben zij hun eigen voorzieningen. Er is weliswaar geen aparte medische dienst aanwezig voor de vreemdelingen, maar er geldt binnen het detentiecentrum wel een programmatische strikte scheiding. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten geboden waaruit volgt dat in zijn geval vermenging met strafrechtelijk gedetineerden aan de orde is, aldus de staatssecretaris.
Het arrest K.
6. In het arrest K. geeft het Hof van Justitie weer hoe het begrip „speciale inrichting voor bewaring” in de zin van artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn moet worden uitgelegd. Artikel 16 noch enige andere bepaling van de Terugkeerrichtlijn definieert wat onder dit begrip moet worden verstaan. Daarom moet dit begrip worden uitgelegd overeenkomstig de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis van de termen ervan, met inachtneming van de context waarin die termen worden gebruikt en de doelstellingen die worden nagestreefd door de regeling waarvan zij deel uitmaken.
6.1.
Het Hof van Justitie merkt in dit verband op dat in artikel 16, lid 1, eerste volzin, van deze richtlijn het beginsel is vervat dat er voor bewaring van illegaal verblijvende derdelanders met het oog op hun verwijdering gebruik wordt gemaakt van speciale inrichtingen voor bewaring. [6]
6.1.1.
Hieruit volgt volgens het Hof van Justitie dat de speciale inrichtingen voor bewaring in de zin van die bepaling bedoeld zijn om de lidstaten in staat te stellen een besluit ten uitvoer te leggen waarbij op grond van artikel 15 van deze richtlijn de inbewaringstelling wordt gelast van een illegaal verblijvende derdelander, dat wil zeggen een dwangmaatregel die deze persoon zijn bewegingsvrijheid ontneemt en hem afzondert van de rest van de bevolking door hem te bevelen permanent op een beperkt en afgesloten terrein te blijven. [7]
6.1.2.
Uit de bewoordingen van artikel 16, lid 1, van die richtlijn volgt ook dat de speciale inrichtingen voor bewaring zich onderscheiden van gevangenissen, wat impliceert dat de omstandigheden van bewaring in deze inrichtingen bepaalde specifieke kenmerken moeten vertonen in vergelijking met de normale omstandigheden van tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen in gevangenissen.
6.1.3.
Daarnaast blijkt uitdrukkelijk uit artikel 15, lid 1, van de Terugkeerrichtlijn dat de bewaring van een derdelander die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft, bij gebreke van andere afdoende maar minder dwingende maatregelen die doeltreffend kunnen worden toegepast, slechts gerechtvaardigd kan zijn om diens terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien er risico op onderduiken bestaat of indien deze derdelander de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Dus enkel in het geval waarin de tenuitvoerlegging van het terugkeerbesluit – door middel van verwijdering – in gevaar dreigt te komen door het gedrag van de betrokkene, hetgeen per geval moet worden beoordeeld, kunnen de lidstaten laatstgenoemde zijn vrijheid ontnemen door hem in bewaring te stellen. [8]
6.1.4.
Uit het voorgaande volgt volgens het Hof van Justitie dat de met het oog op verwijdering bevolen bewaring van een illegaal verblijvende derdelander enkel tot doel heeft de doeltreffendheid van de terugkeerprocedure te waarborgen en niet bedoeld is als straf, zoals de advocaat-generaal in punt 104 van zijn conclusie heeft opgemerkt.
6.2.
Uit rechtsoverwegingen 34 tot en met 44 van het arrest K. volgt dat een „speciale inrichting voor bewaring” in de zin van artikel 16, lid 1, van de Terugkeerrichtlijn wordt gekenmerkt door een inrichting en uitrusting van de accommodaties en door een organisatorische en operationele regeling die de aldaar in bewaring gestelde illegaal verblijvende derdelander kan dwingen om permanent op een beperkt en afgesloten terrein te blijven, waarbij deze verplichting evenwel beperkt blijft tot hetgeen strikt noodzakelijk is voor de doeltreffende voorbereiding van zijn verwijdering. Daarom moeten de in een dergelijke inrichting geldende bewaringsomstandigheden van dien aard zijn dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat de bewaring van de derdelander gelijkstaat aan detentie in een gevangenisomgeving, zoals kenmerkend is voor penitentiaire detentie. Voor de beoordeling of de plaats en de omstandigheden van in het hoofdgeding aan de orde zijnde bewaring, in hun geheel beschouwd, geschikt zijn voor een krachtens artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn gelaste bewaring, noemt het Hof van Justitie een aantal relevante aspecten die richting kunnen geven aan deze beoordeling.
6.2.1.
Het Hof van Justitie wijst met name op de relevante aspecten die zijn opgenomen in de tiende en de elfde van de door het Comité van Ministers van de Raad van Europa inzake gedwongen terugkeer aangenomen richtsnoeren, waarnaar in overweging 3 van deze richtlijn wordt verwezen.
6.2.2.
Het enkele feit dat een inrichting voor bewaring die over een eigen leidinggevende structuur beschikt, bestuurlijk verbonden is aan een autoriteit die ook bevoegdheden heeft op het gebied van penitentiaire inrichtingen, is niet voldoende om uit te sluiten dat deze inrichting wordt aangemerkt als „speciale inrichting voor bewaring” in de zin van artikel 16, lid 1, van de Terugkeerrichtlijn, zoals de advocaat-generaal in punt 124 van zijn conclusie heeft benadrukt. Een dergelijke zuiver bestuurlijke band is wat dat betreft immers in beginsel irrelevant. Dit zou hooguit anders kunnen zijn indien een dergelijke band gekoppeld zou zijn aan bepaalde omstandigheden van bewaring.
6.2.3.
Als een lidstaat derdelanders in afwachting van hun verwijdering niet in een speciale inrichting voor bewaring kan onderbrengen en gebruik dient te maken van een gevangenis, moeten zij daar gescheiden worden gehouden van de gewone gevangenen, overeenkomstig artikel 16, lid 1, tweede volzin, van de Terugkeerrichtlijn. Daarom volstaat het enkele feit dat illegaal verblijvende derdelanders en gewone gevangenen binnen een en dezelfde detentie-inrichting van elkaar zijn gescheiden, niet om te kunnen aannemen dat het deel van die inrichting waar die derdelanders met het oog op verwijdering in bewaring worden gehouden, een „speciale inrichting voor bewaring” in de zin van artikel 16, lid 1, van de Terugkeerrichtlijn vormt.
6.2.4.
Niettemin is de kwalificatie van een dergelijke inrichting als „speciale inrichting voor bewaring”, mits die scheiding daadwerkelijk is gewaarborgd, niet automatisch uitgesloten omdat – zoals in dit geval – een afzonderlijk deel van een complex waarin derdelanders met het oog op verwijdering in bewaring worden gehouden, dient voor de detentie van strafrechtelijk veroordeelde personen. Hoewel de rechter in zijn beoordeling zeker met een dergelijke configuratie rekening moet houden, moet hij ook bijzondere aandacht besteden aan de inrichting van de ruimten die specifiek bestemd zijn voor de bewaring van derdelanders, aan de regels die hun bewaringsomstandigheden bepalen en aan de specifieke kwalificaties en taken van het personeel dat verantwoordelijk is voor de inrichting waarin die bewaring plaatsvindt, en nagaan of de dwang waaraan de betrokken derdelanders worden onderworpen, in het licht van al deze omstandigheden, beperkt blijft tot hetgeen strikt noodzakelijk is om een doeltreffende terugkeerprocedure te waarborgen en zoveel mogelijk te voorkomen dat de bewaring gelijkstaat aan detentie in een gevangenisomgeving, zoals kenmerkend is voor penitentiaire detentie.
6.2.5.
Vanuit dit oogpunt vormt het feit dat de nationale regels inzake de tenuitvoerlegging van straffen van toepassing zijn – al was het maar bij analogie – op de bewaring van derdelanders in afwachting van hun verwijdering, een sterke aanwijzing dat een dergelijke bewaring niet plaatsvindt in een „speciale inrichting voor bewaring” in de zin van artikel 16, lid 1, van de Terugkeerrichtlijn.
De toepassing van dit kader door de rechtbank
7. De rechtbank moet dus, rekening houdend met alle relevante aspecten en na een algehele beoordeling daarvan, beoordelen of sprake is van een inrichting en uitrusting van de accommodaties en een organisatorische en operationele regeling die de aldaar in bewaring gestelde illegaal verblijvende derdelander kan dwingen om permanent op een beperkt en afgesloten terrein te blijven, waarbij deze verplichting evenwel beperkt blijft tot hetgeen strikt noodzakelijk is voor de doeltreffende voorbereiding van zijn verwijdering. De omstandigheden van de bewaring moeten van dien aard zijn dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat de bewaring van de vreemdeling gelijk staat aan detentie in een gevangenisomgeving, zoals kenmerkend is voor penitentiaire detentie.
7.1.
De rechtbank beoordeelt hierna aan de hand van alle relevante, door partijen aangevoerde, aspecten of het Detentiecentrum Rotterdam kan worden beschouwd als een dergelijke speciale inrichting voor bewaring. De rechtbank bespreekt daarbij eerst een aantal algemene aspecten bespreken, die ook specifiek door het Hof zijn genoemd. Dit zijn aspecten die duidelijk kunnen maken dat de omstandigheden van vreemdeling in bewaring verschillen van die van een strafrechtelijk gevangenen. Concreet betreft dit de scheiding tussen vreemdelingen in bewaring en gewone gevangenen, het voor de bewaring van vreemdelingen geldende regime en de specifieke kwalificaties en taken van het personeel. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of de in het Detentiecentrum Rotterdam bestaande beperkingen strikt noodzakelijk zijn voor de doeltreffende voorbereiding van de verwijdering van de daar aanwezige vreemdelingen. In dat kader bespreekt de rechtbank de beperkingen ten aanzien de bezoekregeling, het gebruik van smartphones, de meerpersoonscellen, het verbod op arbeid en de toegang tot internet bespreken.
Scheiding tussen vreemdelingen en gewone gevangenen
7.2.
Uit het arrest volgt ten eerste dat, om te kunnen spreken van een speciale inrichting voor bewaring, van belang is dat de vreemdelingen die in bewaring zijn genomen gescheiden blijven van gewone gevangenen. De enkele omstandigheid dat zich binnen een en dezelfde inrichting zowel gewone gevangenen als vreemdelingen in bewaring bevinden, zoals binnen het Detentiecentrum Rotterdam het geval is, sluit volgens het Hof van Justitie echter nog niet uit dat het deel van die inrichting waar die vreemdelingen in bewaring worden gehouden, als speciale inrichting voor bewaring kan worden aangemerkt. Daarvoor is dan wel vereist dat deze vreemdelingen worden gescheiden van de gewone gevangenen en dat die scheiding daadwerkelijk is gewaarborgd. Dit betekent dat de rechtbank als eerste beoordeelt of in Detentiecentrum Rotterdam is gewaarborgd dat de vreemdelingen worden gescheiden van gewone gevangenen.
7.2.1.
Op de zitting heeft de plaatsvervangend directeur van Detentiecentrum Rotterdam een nadere toelichting gegeven over de bewaringsomstandigheden van de vreemdelingen. Uit de toelichting volgt dat de vreemdelingen in het detentiecentrum op afdelingen verblijven die strikt gescheiden zijn van de afdelingen waar strafrechtelijk gedetineerden zijn ondergebracht. Zij hebben elk hun eigen voorzieningen, waaronder recreatievoorzieningen en eigen luchtplaatsen. Door middel van gescheiden looproutes wordt voorkomen dat de groepen elkaar ontmoeten. Er is weliswaar geen aparte medische dienst aanwezig voor de vreemdelingen, maar ook daar geldt binnen het detentiecentrum een programmatische strikte scheiding.
7.2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris hiermee voldoende onderbouwd dat sprake is van een daadwerkelijk gewaarborgde scheiding tussen vreemdelingen en gewone gevangenen. Eiser heeft niet concreet onderbouwd dat deze scheiding niet aanwezig zou zijn. Eisers betoog dat het personeel en bezoek wel via dezelfde ingang de inrichting binnengaat is daartoe onvoldoende nu beoordeeld moet worden of de in bewaring genomen vreemdelingen en de gedetineerden gescheiden zijn, niet of personeel of bezoek via gescheiden ingangen binnenkomt. De verwijzing van de gemachtigde van eiser naar een client in vreemdelingenbewaring die in de wachtruimte van de medische dienst zegt te hebben gesproken met een gedetineerde die zegt op de strafrechtelijke afdeling te verblijven, is niet meer dan een stelling van deze client, en op geen enkele wijze onderbouwd.
Het geldende regime
7.3.
Een tweede relevant aspect vormen volgens het Hof van Justitie de regels die van toepassing zijn op de bewaring. Daarbij is het feit dat de nationale regels inzake de tenuitvoerlegging van straffen van toepassing zijn - al was het maar bij analogie - op bewaring van derdelanders een sterke aanwijzing dat een dergelijke bewaring niet plaatsvindt in een speciale inrichting voor bewaring.
7.3.1.
Niet in geschil is dat de regels die de bewaringsomstandigheden binnen het detentiecentrum (het regime) bepalen, hun grondslag vinden in de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), die ook van toepassing is op strafrechtelijke detentie. Dit enkele feit is echter nog niet voldoende voor de conclusie dat Detentiecentrum Rotterdam geen speciale inrichting voor bewaring is. De rechtbank verwijst in dit verband ten eerste naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van
25 november 2020 [9] . De Afdeling heeft in deze uitspraak overwogen dat de Pbw uitgaat van het beginsel van minimale beperkingen, bedoeld in onder meer artikel 2, derde lid, van de Pbw en artikel 5.4, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 en dat, zolang in de uitvoering van het regime zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met dit beginsel, het regime niet in strijd is met de Terugkeerrichtlijn. Deze uitspraak dateert weliswaar van vóór het arrest K., maar de vaststelling dat de Pbw uitgaat van minimale beperkingen is door eiser niet betwist. Dit betekent dat de Pbw niet een vast regime voorschrijft, maar ruimte biedt, en vereist, voor een concrete invulling.
7.3.2.
Tussen partijen is bovendien ook niet in geschil dat vreemdelingen in het Detentiecentrum Rotterdam anders worden behandeld dan strafrechtelijk gedetineerden op die locatie. Zoals door de plaatsvervangend directeur toegelicht kunnen vreemdelingen zich tussen 8.00 uur en 22.00 uur (behoudens een uur lunch en diner) vrij bewegen in het detentiecentrum (binnen de daarvoor bestemde plaatsen), kunnen zij zelf bepalen aan welke activiteiten zij deelnemen, hebben zij recht op een dagdeel per dag luchten en mogen zij meer bezoek ontvangen. Op al deze punten wijkt het regime af van dat voor strafrechtelijk gedetineerden op de locatie. Dit onderscheid volgt ook uit de door eiser aangehaalde artikel op vreemdelingenvisie.nl.
7.3.3.
Omdat de Pbw uitgaat van minimale beperkingen en het regime zoals dat in het Detentiecentrum Rotterdam geldt voor vreemdelingen, afwijkt van het regime dat geldt voor strafrechtelijk gedetineerden, is geen sprake van dezelfde regels. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat deze regels op grond van het arrest Al Chodor in een algemeen verbindend voorschrift moeten worden vastgelegd. Uit rechtsoverweging 45 van het arrest K. volgt dat een speciale inrichting voor bewaring wordt gekenmerkt door een organisatorische en operationele regeling. Deze termen vereisen niet dat de regels in een algemeen verbindend stuk worden vastgelegd. Het arrest Al Chodor ziet ook niet op deze vraag, maar op de vraag of de criteria om een vreemdeling in bewaring te mogen nemen in een algemeen verbindend stuk moeten zijn opgenomen. Het Detentiecentrum Rotterdam kan dus de regels over de uitvoering van het regime opnemen in zijn huisregels, onder de voorwaarde dat deze regels de vreemdelingen voldoende kenbaar zijn. Door eiser is niet onderbouwd dat dit regime niet voldoende kenbaar is.
De specifieke kwalificaties en taken van het personeel
7.4.
Uit overweging 56 van het arrest K. volgt verder dat het feit dat ten minste het merendeel van het personeel dat is belast met het toezicht op de bewaring van derdelanders met het oog op hun verwijdering, alsmede de hoofdverantwoordelijken voor de werking van de inrichting waar de bewaring plaatsvindt, specifiek voor dergelijk toezicht zijn opgeleid, een aanwijzing vormt voor de kwalificatie van die inrichting als „speciale inrichting voor bewaring”. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat het personeel dat rechtstreeks contact heeft met deze derdelanders, uitsluitend wordt ingezet in de inrichting waar zij in bewaring worden gesteld, en niet tegelijkertijd in een inrichting die dient voor de detentie van strafrechtelijk veroordeelde personen.
7.4.1.
Uit de toelichting van de plaatsvervangend directeur volgt dat het personeel dat verantwoordelijk is voor de inrichting waar de vreemdelingenbewaring plaatsvindt over de vereiste kwalificaties beschikt. Oorspronkelijk werden er alleen vreemdelingen gehuisvest in het detentiecentrum zodat al het personeel destijds specifiek voor die groep werd ingezet en opgeleid. Sinds er ook strafrechtelijk gedetineerden in de inrichting gevangen gehouden worden kan het personeel kiezen voor welke afdeling ze willen werken. Op het niveau van de begeleiding van de gedetineerden is het personeel van die afdelingen gescheiden. Alleen bij ziekte of personeelstekort - zoals de afgelopen tijd vanwege het coronavirus - kan het voorkomen dat personeel op een andere afdeling wordt ingezet. Op het niveau van de algemene locatiebeveiliging is een dergelijk onderscheid niet mogelijk.
7.4.2.
Eiser heeft niet gemotiveerd betwist dat het merendeel van het personeel dat de vreemdelingen begeleidt specifiek daarvoor wordt opgeleid. Daarbij is ook onvoldoende betwist dat het personeel dat rechtstreeks contact heeft met de vreemdelingen uitsluitend daar wordt ingezet, overmacht daargelaten. De kwalificaties en taken van het personeel vormen dus een aanwijzing dat wél sprake is van een speciale inrichting voor bewaring.
Tussenconclusie
7.5.
Uit het voorgaande volgt dat de omstandigheid dat zich in het detentiecentrum zowel vreemdelingen in bewaring als strafrechtelijke gedetineerden bevinden, niet in de weg staat aan het aanmerken van het detentiecentrum als speciale inrichting. De wijze waarop het voor de vreemdelingen geldende regime is vormgegeven vormt vervolgens geen aanwijzing dat het detentiecentrum geen speciale inrichting zou zijn terwijl de kwalificaties en taken van het personeel een aanwijzing vormen dat het wél een speciale inrichting is.
De verdere beoordeling
7.6.
Dit alles laat echter onverlet dat het in het detentiecentrum geldende regime beperkingen kent voor de vreemdelingen die daar in bewaring zitten. Uit het arrest K. volgt dat deze beperkt moeten blijven tot hetgeen strikt noodzakelijk is om een doeltreffende terugkeerprocedure te waarborgen. Eiser betoogt dat daaraan niet wordt voldaan aangezien de beperkingen op het punt van de bezoekregeling, het gebruik van smartphones, de meerpersoonscellen, het verbod op arbeid en de toegang tot internet niet noodzakelijk zijn.
De bezoekregeling
7.7.
De vreemdelingen mogen in beginsel onbeperkt bezoek ontvangen, mits de ruimte in de bezoekerszalen het toelaat. Naar de rechtbank begrijpt levert dit in de praktijk beperkingen op, vanwege de omvang van de bezoekerszalen, de vereiste beveiliging en toegangscontrole, en het aantal vreemdelingen. Zoals eiser aanvoert kunnen dergelijke beperkingen worden opgeheven door meer middelen in te zetten, maar naar het oordeel van de rechtbank kan van de staatssecretaris niet worden verlangd om zodanige middelen in te zetten dat onbeperkt bezoek voor iedereen ten alle tijden kan worden gewaarborgd. De omstandigheid dat de vreemdelingen niet onbeperkt bezoeken kunnen ontvangen vormt daarom geen beperking die afbreuk doet aan de status van het detentiecentrum als speciale inrichting voor bewaring.
Het gebruik van smartphones
7.8.
Met betrekking tot het verbod op het gebruik van smartphones volgt uit de toelichting van de plaatsvervangend directeur dat vanwege de privacy en de veiligheid van het personeel en van de andere in bewaring gestelde vreemdelingen het niet wenselijk is dat een vreemdeling vrijelijk over een smartphone kan beschikken. Bovendien staat in elke cel een vaste telefoon waarmee de vreemdelingen naar buiten toe kunnen bellen. De vreemdelingen kunnen ook gebruik maken van een tablet waarmee zij kunnen skypen. Eiser heeft dit niet betwist maar stelt dat er mobiele telefoons bestaan zonder de mogelijkheid om te filmen. Hiermee heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet onderbouwd waarom niet met een vaste telefoon kan worden volstaan. Deze beperking doet dus ook niet af aan de geschiktheid van het detentiecentrum als speciale inrichting.
Het gebruik van meerpersoonscellen
7.9.
Niet in geschil is dat van vreemdelingen wordt verlangd dat zij met een ander een cel delen. Als zij dat weigeren krijgen ze een eenpersoonscel, zonder televisie. De rechtbank stelt voorop dat eiser niet heeft onderbouwd dat vreemdelingen in bewaring recht zouden hebben op een eenpersoonscel. Dit volgt niet uit de Terugkeerrichtlijn noch uit de tiende en de elfde van de door het Comité van Ministers van Raad van Europa inzake gedwongen terugkeer aangenomen richtsnoeren. Die richtsnoeren bepalen wel dat gezinnen recht hebben op aparte huisvesting met voldoende privacy, maar dat geldt niet voor alleenstaanden. De rechtbank merkt in dit verband op dat ook in de opvang van asielzoekers buiten het detentiecentrum een meerpersoonskamer het uitgangspunt is. De rechtbank ziet daarom niet in waarom de staatssecretaris in het kader van de inbewaringstelling van vreemdelingen wel eenpersoonscellen moet aanbieden.
De onmogelijkheid om te werken
7.10.
Eiser wijst erop dat vreemdelingen slechter af zijn dan strafrechtelijk gedetineerden omdat zij niet mogen werken in detentie. Zo kunnen zij ook geen zakcentje verdienen. De staatssecretaris merkt in dit verband echter terecht op dat illegale vreemdelingen niet mogen werken, ongeacht of ze in vreemdelingenrechtelijke detentie zitten. Daarbij worden zij voor het niet kunnen werken gecompenseerd met andere activiteiten en ontvangen zij zakgeld. Ook dit vormt dus geen beperking die afdoet aan de status van Detentiecentrum Rotterdam als speciale inrichting voor bewaring.
Toegang tot internet
7.11.
Eiser betoogt ten slotte dat vreemdelingen in het detentiecentrum geen vrije toegang tot internet hebben. Er wordt namelijk een White List toegepast met toegestane internetpagina’s. De plaatsvervangend directeur heeft toegelicht dat de vaste computers landelijke instellingen hebben die niet kunnen worden aangepast. Overigens werden deze vaste computers vaak vernield zodat ze niet meer worden gerepareerd. Wel zijn er tablets die geen beperking zouden kennen. Naar de rechtbank op de zitting begreep zijn die echter bedoeld voor skypegesprekken. Hij is niet bekend met klachten over de toegang tot internet.
7.11.1.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris op zich niet betwist dat beperking van de toegang tot internet in het geval van vreemdelingenbewaring niet noodzakelijk is om een doeltreffende terugkeerprocedure te waarborgen. Voor zover die toegang wordt beperkt lijkt dit dan ook een beperking te zijn die niet passend is bij een speciale inrichting voor bewaring. De rechtbank begrijpt dat er op dit moment wel beperkingen bestaan en de staatssecretaris heeft onvoldoende toegelicht waarom dit het geval is. Voor zover de staatssecretaris daarbij aanloopt tegen landelijke richtlijnen over computergebruik is niet duidelijk waarom deze richtlijnen niet kunnen worden aangepast aan deze situatie. Naar het oordeel van de rechtbank leidt de constatering dat zich kennelijk beperkingen voordoen bij de toegang tot internet niet tot het oordeel dat deze beperking zodanig zwaarwegend is, dat geoordeeld moet worden dat het totaal aan beperkingen niet beperkt blijft tot hetgeen strikt noodzakelijk is om een doeltreffende terugkeerprocedure te waarborgen. De rechtbank verwacht wel dat de staatssecretaris hier op korte termijn aandacht aan besteed. Voor zover eiser zich niet kan vinden in de geboden oplossing dient hij hierover in het detentiecentrum te klagen. Het is geen omstandigheid die de bewaring op zich al onrechtmatigheid maakt.
Conclusie: Detentiecentrum Rotterdam kan als een speciale inrichting voor bewaring worden aangemerkt
8. Onder 7.5 oordeelt de rechtbank dat de omstandigheid dat zich in het detentiecentrum zowel vreemdelingen in bewaring als strafrechtelijke gedetineerden bevinden niet in de weg staat aan het aanmerken van het detentiecentrum als speciale inrichting. De rechtbank oordeelt daar ook dat de wijze waarop het voor de vreemdelingen geldende regime is vormgegeven geen aanwijzing is dat het detentiecentrum geen speciale inrichting zou zijn terwijl de kwalificaties en taken van het personeel een aanwijzing vormen dat het wél een speciale inrichting is. De rechtbank beoordeelt de in het detentiecentrum geldende beperkingen voor de vreemdelingen die daar in bewaring zitten. De beperkingen beoordeeld onder 7.6 tot en met 7.10 vallen binnen de beperkingen die strikt noodzakelijk zijn om een doeltreffende terugkeerprocedure te waarborgen. De beperkingen beoordeeld onder 7.11 in de toegang tot internet maken niet dat het totaal aan beperkingen niet beperkt blijft tot hetgeen strikt noodzakelijk is om een doeltreffende terugkeerprocedure te waarborgen. Deze overwegingen leiden de rechtbank tot de conclusie dat het detentiecentrum als een speciale inrichting voor bewaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn kan worden aangemerkt.
8.1.
De beroepsgrond dat het detentiecentrum geen speciale inrichting voor bewaring is slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
9. Tot slot voert eiser aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn overdracht. Eiser wijst erop dat hij op 19 februari 2022 in bewaring is gesteld. Eiser is nog steeds de vrijheid ontnomen. De inbewaringstelling is daarom onrechtmatig.
9.1.
Dit betoog leidt niet tot het oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werk aan de overdracht van eiser aan Duitsland. Eiser is eerder op 19 februari 2022 in bewaring gesteld. Deze inbewaringstelling is, na de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats Zwolle van 25 maart 2022 [10] , op 25 maart 2022 opgeheven. Eiser is vervolgens op 9 mei 2022 opnieuw in bewaring gesteld. Uit de dossierstukken volgt dat eiser op 24 mei 2022 aan Duitsland zou worden overgedragen. Deze overdracht heeft geen doorgang gevonden omdat eiser de PCR-test heeft geweigerd. Dat eiser weigert mee te werken aan een PCR-test waardoor de inbewaringstelling langer duurt, is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt en maakt niet dat geoordeeld zou moeten worden dat de staatsecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht dan wel dat er in zijn algemeenheid geen zicht op uitzetting is. [11]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de bewaring van eiser niet wordt opgeheven. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Daarom is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzitter, mr. G.A. van der Straaten en mr. M.J.M. Verhoeven, leden, in aanwezigheid van mr. R.V.D.P. Martina, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Richtlijn 2008/115.
2.HvJEU 10 maart 2022, ECLI:EU:C:2022:178.
3.Conclusie AG 25 november 2021, ECLI:EU:C:2021:958.
4.Richtlijn 2008/115.
5.HvJEU 15 maart 2017, ECLI:EU:C:2017:213.
6.Arrest van 2 juli 2020, Stadt Frankfurt am Main, C18/19, EU:C:2020:511, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
7.Zie in die zin arrest van 14 mei 2020, Országos Idegenrendészeti Főigazgatóság Dél-alföldi Regionális Igazgatóság, C924/19 PPU en C925/19 PPU, EU:C:2020:367, punten 223 en 225.
8.Arrest van 14 mei 2020, Országos Idegenrendészeti Főigazgatóság Dél-alföldi Regionális Igazgatóság, C924/19 PPU en C925/19 PPU, EU:C:2020:367, punten 268 en 269 en aldaar aangehaalde rechtspraak)
9.ABRvS 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2795.
10.Zaaknummer NL22.4520, ECLI:NL:RBOVE:2022:817.
11.Zie bijvoorbeeld ABRvS 22 februari 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AV3295, ABRvS 23 april 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI3894, en in het bijzonder over de PCR-test ABRvS 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85.