ECLI:NL:RBDHA:2022:5575

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
SGR 21/6209
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het bouwen van een appartementencomplex met 78 woningen en garage in Den Haag

Op 7 juni 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen twee eisers en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, met Aaltje Noordewier Ontwikkeling B.V. als derde-partij. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 13 augustus 2021 is verleend voor de bouw van een gebouw met 78 woningen en een garage aan de Aaltje Noordewierstraat en Louis Davidsstraat in Den Haag. De eisers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij zich zorgen maken over de gevolgen van het bouwproject voor hun privacy, uitzicht, geluidsoverlast en parkeerdruk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, ondanks dat eiseres geen zienswijze tegen het ontwerpbesluit heeft ingediend. De rechtbank oordeelt dat de vergunning op zorgvuldige wijze is verleend en dat de bezwaren van de eisers niet opwegen tegen de belangen van de vergunninghoudster. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit rechtmatig is en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6209

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] , te [woonplaats] , eiser,

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres,
Hierna gezamenlijk aan te duiden als eisers.
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: G. Tjon Man Tsoi).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
Aaltje Noordewier Ontwikkeling B.V., te Amsterdam, vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. F. onrust).

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2021, gepubliceerd op 19 augustus 2021 [1] , (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een gebouw met 78 woningen en een garage ter plaatse van het te slopen kantoor- en kerkgebouw aan de Aaltje Noordewierstraat 199 en Louis Davidsstraat 2 te Den Haag.
Op 25 september 2021 hebben eisers beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Bij brief van 12 januari 2022 heeft vergunninghoudster haar zienswijze naar voren gebracht.
Op 24 maart 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Onderhavige beroepszaak is samen met de beroepszaken met zaaknummers SGR 21/6172 en SGR 21/6180 ter zitting behandeld op 25 april 2022. Eiser is verschenen. Daarnaast zijn namens omwonenden [A] en [B] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en
[C] . Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [D] .

Overwegingen

Wat ging er aan deze procedure vooraf?
1.1
Op 14 maart 2019 heeft [B.V.] B.V. namens vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een gebouw met 78 huurwoningen en een garage ter plaatse van het te slopen kantoor- en kerkgebouw aan de Aaltje Noordewierstraat 199 en Louis Davidsstraat 2 te Den Haag (hierna ook: de Ontmoetingskerk). Het betreft het perceel kadastraal bekend als gemeente Loosduinen, sectie H, nummer 5522. [B.V.] B.V. is de eigenaresse van dit perceel. De aanvraag heeft betrekking op de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’ en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.2
Verweerder heeft de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd, als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Wabo. Op 20 april 2021 heeft verweerder het ontwerpbesluit van
16 april 2021 in het Gemeenteblad gepubliceerd. [2] Dit ontwerpbesluit heeft vanaf 20 april 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Eiser heeft hiertegen tijdig een zienswijze ingediend.
Het bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft hierbij toepassing gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12., eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het bouwplan voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening en aan de welstandscriteria. Ook heeft verweerder in het bestreden besluit verwezen naar de beantwoording van de ingediende zienswijzen.
Procedurele punten
Ontvankelijkheid/belanghebbendheid
3.1
Ambtshalve ziet de rechtbank zich allereerst geplaatst voor de vraag of eisers zijn aan te merken als belanghebbende(n).
3.2
In artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat – voor zo ver hier van belang – dat een belanghebbende geen beroep kan instellen als hij eerder geen zienswijze heeft ingediend. Volgens vaste rechtspraak zal deze bepaling in alle gevallen waarin in omgevingsrechtelijke zaken de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure is toegepast niet worden tegengeworpen aan belanghebbenden. [3]
3.3
De rechtbank stelt vast dat, in tegenstelling tot eiser, eiseres geen zienswijzetegen het ontwerpbesluit omgevingsvergunning heeft ingediend. Uit bovengenoemde rechtspraak volgt dat het antwoord op de vraag of eiseres in haar beroep kan worden ontvangen, afhankelijk is van de vraag of zij als belanghebbende kan worden aangemerkt.
3.4
Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt moet een natuurlijk persoon een voldoende objectief bepaalbaar belang bij het besluit hebben. Uit vaste rechtspraak [4] volgt dat wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit, mits die gevolgen van enige betekenis zijn. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, zijn de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, van belang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen wegen mee.
3.5
Op basis van de gedingstukken stelt de rechtbank vast dat eiseres net als eiserwoonachtig is aan de Pieter de Voisstraat. Deze straat ligt direct achter de planlocatie.
Vanwege de planologische uitstraling van het te realiseren gebouw, met name de hoogte, acht de rechtbank het aannemelijk dat eiseres gevolgen van enige betekenis zal ondervinden van de verleende vergunning. Eiseres is daarom aan te merken als belanghebbende. Zij is daardoor ontvankelijk in haar beroep. De omstandigheid dat zij geen zienswijze tegen het ontwerpbesluit omgevingsvergunning heeft ingediend, zal haar niet worden tegengeworpen.
De toepasselijkheid van de Crisis- en herstelwet
4. Op het bestreden besluit is de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing, zoals ook is vermeld in de brieven van 14 oktober 2021 en 8 maart 2022. Het bouwplan voorziet immers in de bouw van meer dan elf woningen in een aaneengesloten gebied en de omgevingsvergunning is met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo verleend (categorie 3.1 van bijlage I bij de Chw). Dit heeft tot gevolg dat na afloop van de beroepstermijn de gronden voor het beroep niet meer aangevuld mogen worden, zoals de rechtbank per brief aan eisers heeft bericht. Desondanks is in de uitnodigingsbrief van de rechtbank van 24 maart 2022 opgenomen dat tot tien dagen voor de zitting nieuwe stukken ingediend mogen worden. Eiser heeft ter zitting in de vorm van pleitaantekeningen een aanvullend stuk ingediend. Vanwege de door de rechtbank veroorzaakte verwarring over de mogelijkheid om nadere stukken in te dienen, zal de rechtbank het ter zitting ingediende stuk in de beoordeling meenemen. De rechtbank ziet deze mogelijkheid omdat het stuk ter zitting door verweerder en vergunninghoudster is bekeken en becommentarieerd.
Omvang van het geding
5. De eisende partij van de beroepszaak met zaaknummer SGR 21/6172 heeft mede namens eisers op 10 november 2021 een informatieve brief van verweerder van
8 oktober 2021 bij de rechtbank ingediend. In deze brief worden omwonenden geïnformeerd over de omstandigheid dat het ontwerpbestemmingsplan Waldeck 2021 met ingang van
14 oktober 2021 ter inzage wordt gelegd. Verder wordt toegelicht dat het bouwplan waar deze procedure over gaat (nog) niet in het bestemmingsplan is opgenomen, omdat hier een afzonderlijke procedure over gevoerd gaat worden. Gesteld wordt dat het bouwplan opgenomen had moeten worden in het nieuwe bestemmingsplan. Zoals de rechtbank ter zitting reeds heeft toegelicht kan de rechtbank alleen de rechtmatigheid van het bestreden besluit toetsen. Het ontwerpbestemmingsplan Waldeck 2021 kan daarom geen onderdeel van deze procedure uitmaken. Toetsing van het ontwerpbestemmingsplan Waldeck 2021 kan daarom geen onderdeel van deze procedure uitmaken. Ook de beoordeling van de sloop van de kerk valt buiten de omvang van dit geding, omdat de beslissing tot sloop geen deel uitmaakt van de verleende omgevingsvergunning.
6. Eisers voeren aan dat door de uitvoering van het bouwplan hun woning zeker in waarde zal dalen. Zij hebben taxaties laten uitvoeren waaruit dit blijkt. Naar het oordeel van de rechtbank valt een mogelijke te verwachten waardedaling van de woning van eisers – wat hier ook van zij – buiten de omvang van dit geding. Wanneer sprake is van een dergelijke waardedaling, dan kunnen eisers een planschadeprocedure als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening starten teneinde hun schade te verhalen. Voor zo ver eisers de kosten van de taxaties willen verhalen op verweerder, oordeelt de rechtbank dat een wettelijke verplichting hiertoe in het kader van de verlening van de omgevingsvergunning niet bestaat. Dit verzoek valt dan ook buiten de omvang van dit geding.
7. Eisers hebben betoogd dat een verplichte koppeling van een parkeerplaats aan de huur en het opnemen van een doelgroepbepaling in de anterieure overeenkomsten, onderdeel zouden moeten vormen van de omgevingsvergunning. De rechtbank overweegt dat beide onderwerpen niet bestuursrechtelijk van aard zijn, maar privaatrechtelijk. Zij maken dan ook terecht geen onderdeel uit van verleende omgevingsvergunning.
De voorbereiding van het bestreden besluit/participatie
8.1
Samengevat weergegeven voeren eisers aan dat zij als omwonenden onvoldoende betrokken zijn bij de voorbereiding van het bestreden besluit. Er heeft ten onrechte geen participatietraject plaatsgevonden., terwijl dit in dit geval wel op zijn plaats was geweest.
Verweerder heeft klakkeloos de verwachtingen en aannames van vergunninghoudster overgenomen en is akkoord gegaan met het bouwplan zonder dat omwonenden hier iets over te zeggen hadden. Verder zijn eisers onvoldoende en onjuist geïnformeerd door verweerder en/of vergunninghoudster, onder andere over de gevolgen van het project voor de Pieter de Voisstraat en de vervolgstappen die tegen het bouwplan ondernomen kunnen worden. Ook zijn de zienswijzen in de reactie hierop kort door de bocht en opportunistisch samengevat en zijn vaak onterecht punten uit verschillende zienswijzen samengevoegd. Tot slot lijkt verweerder bij de beantwoording van de zienswijzen sterk te leunen op de input van vergunninghoudster en worden de ingebrachte visies onvoldoende weerlegd. Volgens eisers is het bestreden besluit dan ook onzorgvuldig voorbereid.
8.2
De rechtbank begrijpt dat eisers zich als omwonenden betrokken voelen bij de planologische ontwikkelingen in hun directe omgeving en dat zij meer inspraak hadden willen hebben. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om het standpunt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid te volgen. Zoals reeds in 1.2 is aangegeven, is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van paragraaf 3.3 van de Wabo van toepassing. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze procedure volledig en op de juiste wijze doorlopen. Verder heeft verweerder alle ingediende zienswijzen betrokken in de besluitvorming en beantwoord in het bestreden besluit. Dit is ter zitting door verweerder bevestigd. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de zienswijzen samengevat weergegeven worden. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. [5]
8.3
Ten aanzien van de aangevoerde gronden met betrekking tot de participatie merkt de rechtbank allereerst op dat het feit dat de participatie niet in de door eisers gewenste vorm heeft plaatsgevonden niet betekent dat er helemaal geen participatie heeft plaatsgevonden.
Uit het dossier blijkt dat er meerdere informatiebijeenkomsten en gesprekken tussen vergunninghoudster en omwonenden, al dan niet in de hoedanigheid van actiecomité, hebben plaatsgevonden. Dit wordt door eisers ook niet bestreden. Verder is door vergunninghoudster ter zitting toegelicht dat het oorspronkelijke plan, een woontoren, niet als aanvraag ingediend is, omdat dit plan negatief ontvangen werd door omwonenden tijdens de presentatie. Aan de hand van de door omwonenden geuite bezwaren is vergunninghoudster begonnen met een nieuw ontwerp. Dit heeft uiteindelijk geleid tot het hier voorliggende bouwplan. Verder blijkt uit het dossier dat op 3 februari 2021 nog een bijeenkomst met de ‘Commissie Ruimte’ heeft plaatsgevonden. Tijdens deze bijeenkomst heeft het actiecomité haar bezwaren met betrekking tot het bouwplan (opnieuw) kunnen uiten. Gelet op het voorgaande deelt de rechtbank het standpunt van eisers dat geen participatietraject heeft plaatsgevonden en dat omwonenden niet bij de besluitvorming betrokken zijn niet.
8.4
Dat er geen maatschappelijk draagvlak is voor het plan, zoals eisers ter zitting nogmaals benadrukt hebben, maakt naar het oordeel van de rechtbank ook niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig geacht moet worden. Het is vaste rechtspraak dat de enkele omstandigheid dat draagvlak voor de ontwikkeling ontbreekt of dat van draagvlak onvoldoende gebleken is geen dragend argument kan zijn voor het weigeren van planologische medewerking. Het plan waarvoor vergunning is gevraagd, moet beoordeeld worden op grond van ruimtelijke motieven. [6] Het vorenstaande neemt niet weg dat, bijvoorbeeld op grond van gemeentelijk beleid, van een initiatiefnemer kan worden verlangd dat hij (specifieke) inspanningen verricht die zijn gericht op het informeren van omwonenden en het verwerven of vergroten van maatschappelijk draagvlak voor de gewenste ontwikkeling. Het niet behoorlijk nakomen van een dergelijke verplichting kan voor het bestuursorgaan reden zijn de gewenste medewerking niet te verlenen. [7]
8.5
De rechtbank overweegt dat eisers in dit verband hebben verwezen naar de ‘Visie op religieus erfgoed’ (kerkenvisie). Los van de vraag wanneer de kerkenvisie is vastgesteld en of die door verweerder betrokken is bij de besluitvorming, is de rechtbank van oordeel dat dit beleid voor deze procedure niet relevant is. Dit beleid heeft namelijk betrekking op (het onderzoeken van) de herontwikkeling van kerkgebouwen, bijvoorbeeld in de vorm van sloop of herbestemming. In tegenstelling tot wat eisers aanvoeren maken het slopen dan wel herbestemmen van de Ontmoetingskerk geen onderdeel uit van deze procedure. Deze procedure heeft namelijk enkel betrekking op de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw met 78 woningen en een garage ter plaatse van de te slopen Ontmoetingskerk.
8.6
Op grond van al het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit op zorgvuldige wijze is voorbereid.
9. De rechtbank komt nu toe aan de beoordeling van de inhoudelijke beroepsgronden.
Wettelijk kader
10. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan,
(…).
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd in geval van – kort gezegd – (a) strijd met het Bouwbesluit, (b) strijd met de Bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan of (d) strijd met de redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, een omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd in met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd in met het bestemmingsplan:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Het bestemmingsplan
11.1
Ter plaatse van het bouwplan geldt het bestemmingsplan ‘Waldeck’. Het perceel heeft hierin de enkelbestemming ‘Maatschappelijke doeleinden 1’. Qua maatvoering geldt een maximale bouwhoogte van 12 respectievelijk 2 meter.
11.2
Op grond van artikel 3, eerste lid, onder a, van de planregels mag het bouwen niet plaatsvinden buiten de op de plankaart aangegeven bebouwings- en/of bestemmingsvlakken, tenzij in de voorschriften anders is bepaald.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de planregels zijn de op de plankaart voor ‘Maatschappelijke doeleinden 1’ aangewezen gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, waaronder een verpleeg- en/of verzorgingshuis met bijbehorende woningen. Verder zijn ten behoeve van de bestemming gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouw zijnde, groen-, speel- en parkeervoorzieningen en andere bij de bestemming behorende voorzieningen toegestaan.
In het tweede lid, onder b, van artikel 6.1 van de planregels is bepaald dat de hoogte van een gebouw niet meer mag bedragen dan op de plankaart is aangegeven.
11.3
De rechtbank stelt vast dat het bouwplan in strijd is met de artikelen 3, eerste lid, onder a, en artikel 6, eerste lid en tweede lid, onder b, van de planregels. Het geplande gebouw met 78 woningen en een parkeergarage is namelijk niet aan te merken als een maatschappelijke voorziening. Verder wordt de maximale bouwhoogte overschreden en wordt er buiten het bouwvlak gebouwd.
11.4
De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3ᵒ, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, behoort tot de bevoegdheid van verweerder. Verweerder heeft daarbij beleidsruimte. De rechtbank moet die beslissing terughoudend toetsen. Dat wil zeggen dat de rechtbank zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid van het bestemmingsplan heeft kunnen afwijken en de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. [8]
De ruimtelijke onderbouwing
Verwijzing naar de zienswijze
12. Voor zover eiser verzoekt zijn zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, overweegt de rechtbank dat, zoals reeds is aangegeven in 7.2, in het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. Uit het alleen verwijzen naar de eerder ingebrachte zienswijze blijkt niet waarom volgens eiser de weerlegging hiervan onjuist zou zijn. [9] De rechtbank gaat daarom alleen in op de beroepsgronden waarin eiser onderbouwt waarom de weerlegging van de zienswijze onjuist zou zijn.
Het bouwplan is niet passend
13.1
Eisers voeren aan dat het te realiseren appartementencomplex stedenbouwkundig gezien niet passend is, vanwege de kolossale omvang. Het toekomstige gebouw sluit niet aan op de omliggende bebouwing, stellen zij. Daarnaast wordt het gebouw hoger dan is gecommuniceerd. Daar komt volgens eisers bij dat het advies van de welstandscommissie niet inzichtelijk is. Van deze adviezen is niet meer bekend dan de oneliners die verweerder in het bestreden besluit aanhaalt, aldus eisers.
13.2
De rechtbank vat de beroepsgrond van eisers zo op dat zij betogen dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De conclusie van verweerder dat geen sprake is van strijd met de welstandseisen is volgens eisers niet gebaseerd op een deugdelijke motivering.
13.3
De rechtbank is van oordeel dat het advies van de welstandscommissie voldoende inzichtelijk is. Uit het bestreden besluit volgt dat de welstandscommissie het bouwplan getoetst heeft aan de Welstandsnota. [10] Na eerst twee keer negatief geadviseerd te hebben, heeft de welstandscommissie op 18 december 2019 het hier voorliggende bouwplan geaccordeerd. De welstandscommissie vindt het aangepaste ontwerp, waarbij gebruik wordt gemaakt van een grijze, gemêleerde steen in combinatie met licht voegwerk, voldoende aansluiten op de omliggende bebouwing. Dit laatste, positieve advies van de welstandscommissie heeft verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
13.4
Hoewel verweerder niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij verweerder zelf ligt, mag verweerder op dat advies afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies hoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [11]
13.5
In alleen het betoog van eisers dat zij een andere mening zijn toegedaan dan de welstandscommissie ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet van dat advies heeft mogen uitgaan en dat verweerder dit advies dus niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Het advies van de welstandscommissie maakt concreet dat de redelijke eisen van welstand zich niet tegen verlening van een omgevingsvergunning verzetten. Eisers hebben geen contra-expertise aan hun standpunten ten grondslag gelegd.
13.6
Dat in de in het bestreden besluit opgenomen reactie op de zienswijzen staat dat het gebouw overal één bouwlaag hoger zal zijn dan de omliggende bebouwing, is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een vergissing. Verweerder heeft dit ter zitting bevestigd. De rechtbank acht deze handelswijze slordig, echter deze op zichzelf staande slordigheid van verweerder doet niet af aan de waarde die aan het welstandsadvies gehecht mag worden. Hierbij is van doorslaggevend belang dat het advies van de welstandscommissie en daarmee ook de verlening van de omgevingsvergunning gebaseerd is op de verstrekte bouwtekeningen. Op deze tekeningen is wel het juiste aantal bouwlagen weergegeven. De welstandscommissie en verweerder beschikten dus wel over de juiste informatie. Het betoog van eisers slaagt daarom niet.
Privacy en uitzicht
14.1.
Volgens eisers heeft het bouwplan een onevenredige aantasting van hun privacy en een belemmering van hun uitzicht tot gevolg. Het toekomstige appartementencomplex komt namelijk op slechts vier meter afstand van hun achtertuin, waardoor eisers geen uitzicht meer zullen hebben. Daarnaast zullen de toekomstige flatbewoners direct zicht hebben op de tuin dan wel achtergevel van eisers. Dit is in strijd met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (BW), aldus eisers.
14.2
Verweerder erkent dat niet uitgesloten is dat de toekomstige bewoners van de flat vanuit hun woningen in meerdere of mindere mate inkijk zullen hebben in de tuin en/of woning van eisers. In de beantwoording van de zienwijzen geeft verweerder ook aan dat het mogelijk is dat het bouwplan enige vermindering van de privacy met zich brengt.
14.3
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet hoeft te worden gevreesd voor een zodanige aantasting van de privacy/woon- en leefomgeving dat verweerder de vergunning niet had mogen verlenen. Hierbij is van belang dat geen sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering. Ter zitting is tussen partijen besproken dat het toekomstige appartementencomplex op zes meter afstand van de percelen van omwonenden gerealiseerd zal gaan worden. Dit betekent dat artikel 5:50, eerste lid, van het BW niet van toepassing is.
14.4
Verder acht de rechtbank van belang dat er naar vaste rechtspraak geen recht bestaat op blijvend vrij uitzicht. [12] Enig verlies van privacy en ruimtegevoel door het bouwplan is nu eenmaal niet volledig uit te sluiten, omdat de woning van eisers gelegen is in een stedelijke omgeving. [13] Onder de huidige omstandigheden acht de rechtbank het redelijk dat verweerder de invloed van het bouwplan op de privacy en het uitzicht van eisers minder zwaar heeft laten wegen dan het belang van vergunninghoudster bij verlening van de gevraagde omgevingsvergunning. Het betoog van eisers slaagt dan ook niet.
Geluid
15.1
Eisers vrezen voor geluidsoverlast afkomstig van de balkons en de fietsenstalling. Zij verwachten dat de geluidshinder van de te bouwen woningen aanzienlijk erger zal zijn dan van woningen in het algemeen bij normaal gebruik. Eisers stellen dat verweerder concreet onderzoek had moeten laten uitvoeren naar de geluidseffecten van het gebruik van de buitenruimten van het flatgebouw op de naastgelegen woningen.
15.2
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit op dit punt gebaseerd is op een akoestisch onderzoek van Cauberg Huygen van 2 oktober 2019. Hieruit blijkt dat ten gevolge van het wegverkeer op de Aaltje Noordewierstraat en de Louis Davidsstraat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden maar de maximale ontheffingswaarde niet. Geadviseerd wordt derhalve om voor deze straten een hogere waarden aan te vragen. Voor de overige straten geldt dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde. Tot slot wordt geconcludeerd dat alle woningen over ten minste één geluidluwe gevel beschikken. In hetgeen eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan dit akoestisch onderzoek dan wel de naar aanleiding van dit onderzoek getrokken conclusies. Eisers hebben hun vrees dat sprake zal zijn van ernstige geluidsoverlast op geen enkele wijze onderbouwd. De enkele stelling dat sprake zal zijn van geluidsoverlast is onvoldoende om het rapport van een onafhankelijke deskundige te ontkrachten. Het had op de weg van eisers gelegen om hun standpunt aan de hand van feiten of een contra-expertise te onderbouwen.
15.3
Verder overweegt de rechtbank dat de Wet geluidhinder geen verplichting kent om de geluidsproductie door het gebruik van een gebouw en de effecten daarvan op de naastgelegen woningen te onderzoeken. In het Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluit) is een dergelijke verplichting ook niet opgenomen. Het Bouwbesluit ziet alleen op (geluids)overlast die wordt veroorzaakt door bouwwerkzaamheden. Eventuele geluidsoverlast veroorzaakt door het gebruik van deze woningen, betreft een handhavingskwestie. Dat betekent dat het betoog van eisers faalt.
Parkeren
16.1
Eisers voeren aan dat de aan te leggen parkeergarage niet zal voorzien in de door de nieuwbouw gegenereerde parkeerbehoefte. Er worden namelijk minder parkeerplaatsen dan appartementen opgeleverd. Verder voeren eisers vaan dat het uitgevoerde parkeeronderzoek niet onafhankelijk is en dat de door verweerder vastgestelde parkeerdruk van minder dan 80% ongeloofwaardig is. Het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende parkeeronderzoek wordt betwist door de door omwonenden verrichte tellingen.
16.2
Uit het verweerschrift en de ruimtelijke onderbouwing volgt dat de parkeervraag in dit geval berekend is op 60 parkeerplaatsen en dat het bouwplan in 54 parkeerplaatsen kan voorzien. Dit betekent dat er een vraag is naar 6 parkeerplaatsen die niet op het eigen terrein gerealiseerd kunnen worden. Verweerder heeft toegelicht dat in de Nota Parkeernormen Den Haag (parkeernota) de mogelijkheid opgenomen is om parkeerplaatsen op de openbare straat te benutten om te voorzien in de parkeerbehoefte. De openbare straat mag worden benut om parkeerbehoefte te faciliteren wanneer de huidige parkeerdruk onder de 80% ligt. Hierbij geldt wel de voorwaarde dat de parkeerdruk door de ontwikkeling niet boven de 80% stijgt en de parkeerplaatsen op niet meer dan 500 meter afstand gelegen zijn. Volgens verweerder voldoet het bouwplan aan het parkeerbeleid. Verweerder heeft daarbij verwezen naar het in zijn opdracht verrichte parkeeronderzoek door Mobycon. Hieruit zou blijken dat de parkeerbezettingsgraad in de nabije omgeving van de planlocatie minder dan 80% is. Volgens verweerder heeft de afdeling Mobiliteit het plan om de 6 ontbrekende parkeerplaatsen in de openbare ruimte te zoeken akkoord bevonden en zal de parkeerdruk ook inclusief deze parkeerplaatsen onder de 80% blijven.
16.3
De rechtbank ziet geen aanleiding om voornoemd parkeeronderzoek niet te volgen. De door eisers gegeven onderbouwing is onvoldoende voor twijfel aan de juistheid van dit parkeeronderzoek. De door omwonenden verrichte tellingen zijn niet gelijk te stellen met een door een deskundige verricht parkeeronderzoek en leggen om die reden geen gewicht in de schaal. Eisers hebben bovendien niet toegelicht hoe de tellingen verricht zijn en wanneer en hoe vaak deze hebben plaatsvonden. Zij hebben op geen enkele wijze een onderbouwing gegeven voor het standpunt dat de parkeerdruk veel hoger is dan door verweerder wordt aangenomen. De door eisers getrokken conclusie is daardoor niet verifieerbaar. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom worden aangenomen dat de parkeerdruk rondom de planlocatie minder dan 80% is. Dit betekent dat het bouwplan voldoet aan het gemeentelijke parkeerbeleid. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ecologisch onderzoek
17.1
Eisers betreuren dat het ecologisch onderzoek dat op verzoek van vergunninghoudster door Tauw is verricht voor waarheid wordt aangenomen door verweerder, terwijl dit onderzoek op bepaalde punten door eisers en door anderen is weerlegd, zo stellen zij.
17.2
In hetgeen eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om het ecologisch onderzoek van Tauw in twijfel te trekken. Het beroepschrift van eisers bevat geen enkele onderbouwing van het naar voren gebrachte betoog dat uitvoering van het bouwplan ecologische schade tot gevolg zal hebben. Ook hebben eisers geen contra-expertise laten verrichten. De bij de zienswijze gevoegde foto van een broedende scholekster legt onvoldoende gewicht in de schaal voor de conclusie dat het ecologisch onderzoek van Tauw onjuist zou zijn uitgevoerd. [14] Verder geldt dat eigen waarnemingen van omwonenden geen grond bieden voor het oordeel dat verweerder zich niet op het verrichte ecologisch onderzoek heeft kunnen baseren. [15] Dit volgt uit vaste rechtspraak. De beroepsgrond faalt daarom.
Conclusie
18. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning kunnen verlenen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Huizenga, rechter, in aanwezigheid van
mr.R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2022.
De rechter is verhinderd om deze uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarom u het er niet eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.

Voetnoten

1.Gemeenteblad 2021, 281699.
2.Gemeenteblad 2021, 122301.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1161, 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:751 en 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 20 april 2022, ECLI:NLRVS:2022:1159 en 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:967.
5.Zie in dit verband bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3095.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2007.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4209.
8.Zie voorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:866.
9.Zie in dit verband bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:942 en 21 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2909.
10.Welstandsnota Den Haag 2017.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:645, en 12 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:68.
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:708, en 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3095.
13.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:708.
14.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:774.
15.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling 8 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1082.