Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1998 en heeft de Afghaanse nationaliteit. Ze heeft op 24 mei 2022 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijkverklaard, omdat de Poolse autoriteiten haar met ingang van 24 januari 2022 tot 14 maart 2025 internationale bescherming hebben verleend. Tevens is eiseres opgedragen om zich onmiddellijk naar het grondgebied van Polen te begeven.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Polen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat Polen zijn internationale verplichtingen nakomt.Verweerder is van mening dat uit de verklaringen van eiseres, die tot de lhbti-gemeenschap behoort, niet blijkt dat zij in een situatie heeft verkeerd die zodanig slecht was dat sprake was van schending van artikel 3 van het EVRMen dat zij als gevolg van haar seksuele gerichtheid persoonlijk problemen heeft ondervonden in Polen. Alhoewel verweerder erkent dat de omstandigheden in Polen voor lhbti’ers moeilijk zijn, is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder erkent dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht onder druk staat, maar er is onvoldoende reden om aan te nemen dat eiseres als lhbti’er geen toegang zal hebben tot onafhankelijke rechtspraak. Verder blijkt uit de verklaringen van eiseres dat zij in Polen huisvesting had, financiële bijstand kreeg, toegang tot medische zorg had en een werkvergunning heeft gekregen. Er zijn volgens verweerder geen aanwijzingen dat de Poolse autoriteiten eiseres niet zouden willen of kunnen helpen in geval van problemen. Ter zitting heeft verweerder zich beroepen op de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 1 juli 2022en aangegeven het daarin gegeven oordeel te onderschrijven.
3. Eiseres stelt dat verweerder de aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat zij geen daadwerkelijke bescherming geniet in Polen. Eiseres heeft internationale bescherming in Nederland gevraagd omdat zij lesbisch is. In Polen kan zij niet voor haar seksuele gerichtheid uitkomen omdat die in Polen niet geaccepteerd wordt. Zij ondervindt persoonlijk problemen omdat zij in Polen niet kan trouwen noch kinderen kan krijgen met een vrouw. Eiseres is van mening dat de lhbti-gemeenschap in Polen gediscrimineerd wordt. Omdat Polen de grondrechten van lhbti’s niet respecteert, kan ten aanzien van Polen niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Eiseres vreest bij uitzetting naar Polen een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het EU-Handvest.Eiseres verwijst in dit verband naar diverse rapportages en artikelen,waaruit blijkt dat de situatie voor lhbti in Polen verslechtert. Ook beroept zij zich op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 29 juli 2021.Ze wijst er tevens op dat er een artikel 7-procedureloopt tegen Polen omdat de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht ter discussie staat. Verder beroept eiseres zich op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 20 mei 2022en de verwijzingsuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 15 juni 2022.Als lhbti’er heeft zij geen toegang tot een onafhankelijke rechter in Polen en kan zij geen bescherming bij de Poolse autoriteiten vragen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van de Kwalificatierichtlijnhebben statushouders onder dezelfde voorwaarden als de eigen staatsburgers toegang tot werk, onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en sociale voorzieningen. Uitgangspunt hierbij is dat statushouders zelf inspanningen moeten verrichten om de rechten die zij aan hun status ontlenen, te verwezenlijken. Tekortkomingen in de naleving van genoemde verplichtingen door de autoriteiten van een lidstaat leidt niet meteen tot een schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Uit het arrest Ibrahimvolgt dat hiervoor een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid geldt. Deze drempel wordt gehaald wanneer onverschilligheid van de autoriteiten van een lidstaat tot gevolg zou hebben dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun buiten zijn wil en zijn persoonlijke keuzes om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, zich wassen en beschikken over woonruimte.
5. Niet in geschil is dat de situatie voor lhbti in Polen zorgelijk is. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de door eiseres overgelegde documentatie niet gebleken is van een zodanige verslechtering van de positie van lhbti’s dat zij in maatschappelijk en sociaal opzicht niet meer kunnen functioneren. Ook is de situatie niet dusdanig is dat er sprake is van een onmenselijke behandeling waartegen de Poolse autoriteiten geen bescherming zouden kunnen of willen geven. Dat er in Polen incidenten plaatsvinden waarbij lhbti’s negatief worden bejegend, worden gediscrimineerd of slachtoffer worden van geweld door de bevolking of overheidsambtenaren is daarvoor niet voldoende. Uit de eigen verklaringenvan eiseres blijkt niet dat zij problemen heeft ervaren. Daaruit blijkt dat zij in Polen huisvesting had, een financiële toelage kreeg, toegang tot medische zorg had en een werkvergunning heeft gekregen. Eiseres heeft gelet op de door haar beschreven leefomstandigheden en door het overleggen van berichten over de algemene situatie van lhbti’s in Polen niet aannemelijk gemaakt dat voldaan is aan de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid, zoals genoemd in het arrest Ibrahim. Ook de omstandigheid dat eiseres in Polen niet kan trouwen met een vrouw en kinderen kan krijgen met een vrouw leidt niet tot een situatie waarbij gesproken kan worden van schending op grond van artikel 3 van het EVRM. Uitzetting naar Polen is dan ook niet in strijd met artikel 3 van het EVRM noch artikel 4 van het EU-Handvest.
6.
De rechtbank volgt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 januari 2019,evenmin het standpunt van eiseres dat zij als lhbti’er geen toegang tot een onafhankelijke rechter in Polen zou hebben. De artikel 7-procedure, die de Europese commissie tegen Polen aanhangig heeft gemaakt, komt voort uit zorgen omtrent ontwikkelingen die de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen kunnen schaden en ziet niet op de mogelijkheid voor burgers om zich voor bescherming tot de Poolse autoriteiten te wenden. Het starten van een artikel 7-procedure kan alleen in uitzonderlijke gevallen aanleiding geven om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres beroept zich daarvoor op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 29 juli 2021.Deze zaak laat zich niet vergelijken met de situatie van eiseres. In die zaak heeft de vreemdeling zelf concrete problemen ondervonden, terwijl dit bij eiseres niet het geval is. De verklaringenvan eiseres over de door haar gestelde ondervonden discriminatie betreffen verklaringen over in feite de algemene situatie van lhbti’s en hun gelijke berechtiging ten opzichte van andere burgers in Polen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij zich bij voorkomende problemen niet kan beklagen bij de Poolse autoriteiten noch dat deze geen bescherming tegen discriminatie zouden willen en kunnen bieden. Gelet op het voorgaande is verweerder in het geval van eiseres terecht ten aanzien van Polen uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
7. Ter zitting heeft eiseres verzocht om aanhouding van de behandeling van haar zaak in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie op de gestelde prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, alsmede gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 januari 2019, onvoldoende aanleiding om het arrest van het Europese Hof van Justitie af te wachten en wijst het verzoek van eiseres af.
8. De rechtbank concludeert dat verweerder de asielaanvraag op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.