1.4.Bij brief van 28 juli 2020 heeft eiser een aanvraag tot verlenging van zijn verblijfsvergunning ingediend.
2. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht tot 30 augustus 2017 en de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van die verblijfs-vergunning afgewezen, omdat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Hij is namelijk bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf en hij vormt een gevaar voor de gemeenschap. Daarbij heeft verweerder getoetst aan artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw),
artikel 3.105d, tweede lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragrafen C2/10.3 en C2/7.10.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Verweerder heeft met toepassing van zijn beleid het standpunt ingenomen dat de intrekking van de verblijfsvergunning voldoet aan artikel 3.86 van het Vb en de toets aan het unierechtelijk openbare ordecriterium (een actueel en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang voor de samenleving) kan doorstaan.
Eiser komt op grond van artikel 3.6a, eerste en vijfde lid, van het Vb, niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden (EVRM).
Het besluit geldt tevens als terugkeerbesluit. Omdat eiser een gegronde vrees heeft voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, wordt hij niet uitgezet naar Syrië.
Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw moet eiser Nederland
onmiddellijk verlaten. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, en het vierde lid, van de Vw in samenhang bezien met artikel 6.5a, vijfde lid, aanhef en onder b, van het Vb heeft verweerder een inreisverbod voor de duur van tien jaar aan eiser opgelegd. Ook in dit kader heeft verweerder getoetst aan het unierechtelijk openbare ordecriterium.
Volgens verweerder is niet gebleken van humanitaire of andere redenen om af te zien van het uitvaardigen van het inreisverbod of de duur daarvan te verkorten. Verweerder heeft daarbij getoetst aan artikel 8 van het EVRM.
Beoordeling intrekking verblijfsvergunning
3. Eiser voert in beroep aan dat de intrekking van zijn verblijfsvergunning onrechtmatig is, omdat verweerder niet kan volstaan met de vaststelling dat er sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf. Volgens eiser had verweerder moeten toetsen of er sprake is van een actueel, werkelijk en voldoende ernstig gevaar voor de openbare orde als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van 11 juni 2015, Z.Zh. en I.O, ECLI:EU:C:2015:377. Aan dat criterium wordt niet voldaan, aldus eiser.
Prejudiciële vragen Afdeling
4. De rechtbank stelt vast dat de Afdeling bij uitspraak van 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1703 (de verwijzingsuitspraak), prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie over artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn).