ECLI:NL:RBDHA:2022:8904
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstandsuitkering en verplichting tot opheffing van stichting in het kader van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Oegstgeest, en het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest. Eiser had een bijstandsuitkering aangevraagd op basis van de Participatiewet (Pw) en was het niet eens met de ingangsdatum van de uitkering, die door verweerder was vastgesteld op 14 oktober 2019. Eiser stelde dat de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht vanaf de meldingsdatum op 31 juli 2019 toegekend moest worden, omdat hij in een uitzonderlijke psychische toestand verkeerde die hem verhinderde om tijdig een aanvraag in te dienen. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van eiser, waaronder langdurige juridische geschillen en persoonlijke problemen, zodanig uitzonderlijk waren dat hem geen verwijt kon worden gemaakt voor de verlate aanvraag. De rechtbank vernietigde het besluit van verweerder en bepaalde dat de bijstandsuitkering met ingang van 31 juli 2019 moest worden toegekend.
Daarnaast had verweerder eiser de verplichting opgelegd om Stichting [Stichting] op te heffen en uit te schrijven, omdat dit een beletsel zou vormen voor zijn arbeidsinschakeling. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder onvoldoende had aangetoond dat deze verplichting noodzakelijk was, aangezien eiser geen werkzaamheden voor de stichting verrichtte. De rechtbank vernietigde ook dit onderdeel van het besluit. Eiser had recht op vergoeding van het griffierecht, maar er werden geen proceskosten vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van de omstandigheden van de aanvrager bij de beoordeling van de bijstandsverlening en de noodzaak voor verweerders om hun besluiten goed te motiveren.