ECLI:NL:RBDHA:2023:10340

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
NL23.12275
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een overdrachtsbesluit in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot een vreemdeling met psychische problemen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres tegen een overdrachtsbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiseres, die op 9 april 2023 door de politie staande is gehouden, heeft geen verzoek om internationale bescherming ingediend. De rechtbank behandelt het beroep dat op 15 juni 2023 is behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiseres als de staatssecretaris aanwezig waren. De staatssecretaris heeft het overdrachtsbesluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Nederland op 13 april 2023 een verzoek om terugname bij België heeft ingediend, dat op 18 april 2023 is aanvaard.

Eiseres betoogt dat zij voorafgaand aan het besluit had moeten worden gehoord, en dat het verdedigingsbeginsel is geschonden. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de ernstige psychische problemen van eiseres, die bekend waren op het moment van het vertrekgesprek. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris het overdrachtsbesluit in strijd met het verdedigingsbeginsel heeft genomen, maar dat deze schending niet leidt tot vernietiging van het besluit, omdat de inbreng van eiseres niet tot een ander oordeel had kunnen leiden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van €1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12275

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.C. Kaptein),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In de uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het door de staatssecretaris op 21 april 2023 genomen overdrachtsbesluit. Dit overdrachtsbesluit is genomen nadat eiseres door de politie staande is gehouden op 9 april 2023. Eiseres heeft geen verzoek gedaan om internationale bescherming.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juni 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.2.
De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris aan eiseres terecht een overdrachtsbesluit heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres hiertegen heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De staatssecretaris heeft het overdrachtsbesluit gebaseerd op artikel 26, eerste lid, van de Dublinverordening. [1] Hierin is bepaald dat aan de vreemdeling een overdrachtsbesluit wordt uitgereikt indien de aangezochte lidstaat instemt met het verzoek om overname of terugname. In dit geval heeft Nederland op 13 april 2023 een verzoek om terugname bij de Belgische autoriteiten gedaan. België heeft dit verzoek op 18 april 2023 aanvaard.
Is het overdrachtsbesluit genomen in strijd met het verdedigingsbeginsel?
3. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris haar voorafgaand aan het overdrachtsbesluit had moeten horen om haar zienswijze over een overdracht aan België naar voren te brengen. Ook de gemachtigde van eiseres heeft geen gelegenheid gehad om de bezwaren tegen het voornemen tot overdracht kenbaar te maken. Eiseres wijst hierbij op artikel 2:1 en artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het arrest Sopropé van het Hof van Justitie [2] en op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [3] . Het verdedigingsbeginsel is geschonden, aldus eiseres.
Toetsingskader
3.1.
Uit het arrest Sopropé volgt dat een bestuursorgaan, voordat het tegen een bepaald persoon een bezwarend besluit neemt, die persoon in de gelegenheid moet stellen daarover zijn opmerkingen of bezwaren kenbaar te maken. Dit zodat de bevoegde autoriteiten in staat worden gesteld naar behoren rekening te houden met alle relevante elementen. Hiermee wordt beoogd om, ter verzekering van de effectieve bescherming, de betrokken persoon in staat te stellen om een vergissing te corrigeren. Ook wordt hiermee de mogelijkheid gegeven om individuele omstandigheden naar voren te brengen die ervoor pleiten dat het besluit wordt genomen, niet wordt genomen of dat in een bepaalde zin wordt besloten. Dat impliceert dat een bestuursorgaan met de nodige aandacht kennis neemt van de opmerkingen van de betrokken persoon. Alleen dan kan worden aangenomen dat die persoon de gelegenheid heeft gekregen om zijn standpunt naar behoren kenbaar te maken. [4]
3.2.
Uit de door eiseres aangehaalde uitspraak van de Afdeling, volgt dat dit is voorgeschreven in artikel 4:8 van de Awb. Daar komt bij dat in artikel 2:1 van de Awb is neergelegd dat een ieder zich in het verkeer met een bestuursorgaan kan laten bijstaan door een gemachtigde. Het (unierechtelijke) verdedigingsbeginsel verplicht de staatssecretaris om bij de totstandkoming van een bezwarend besluit de artikelen 2:1 en 4:8 van de Awb in acht te nemen. Het overdrachtsbesluit valt onder een bezwarend besluit. Als de staatssecretaris niet aan deze voorwaarden heeft voldaan, is er sprake van schending van het verdedigingsbeginsel. [5]
3.3.
De staatssecretaris heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat eiseres in de gelegenheid is gesteld om haar bezwaren tegen de overdracht aan België naar voren te brengen in het vertrekgesprek van 19 april 2023, gevoerd door Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Eiseres heeft in dit gesprek gezegd dat ze niet in gesprek wil over terugkeer naar België en dat ze de koningin van Kuala Lumpur is. Dat eiseres in dit gesprek geen bezwaren naar voren heeft gebracht komt volgens de staatssecretaris voor haar rekening en risico. Eiseres heeft daarnaast de mogelijkheid om in de beroepsgronden alle bezwaren tegen de overdracht naar voren te brengen. Subsidiair stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat eiseres niet in haar belangen is geschaad.
3.4.
De rechtbank volgt de staatssecretaris niet in het standpunt dat eiseres in het vertrekgesprek voldoende in de gelegenheid is gesteld om haar bezwaren tegen de overdracht naar voren te brengen. Bij de staatssecretaris was op dat moment bekend dat eiseres ernstige psychische problemen heeft, deze problemen zijn immers belicht in de bewaringsuitspraak van 19 april 2023. Er is op dezelfde dag – 19 april 2023 – een crisismaatregel voor eiseres afgegeven. Bovendien heeft de staatssecretaris niet weersproken dat de gemachtigde van eiseres niet op de hoogte was van het vertrekgesprek en is zij verder niet in de gelegenheid gesteld om de bezwaren tegen overdracht naar voren te brengen. Dit klemt te meer nu eiseres onweersproken ernstige psychische problematiek heeft en de staatssecretaris had moeten weten dat het vertrekgesprek niet kon worden gekwalificeerd als het afdoende inventariseren van de bezwaren van eiseres tegen de overdracht.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de staatssecretaris het overdrachtsbesluit heeft genomen in strijd met het verdedigingsbeginsel.
3.5.
Dat het verdedigingsbeginsel is geschonden betekent echter (nog) niet dat het bestreden besluit onrechtmatig is en vernietigd moet worden. Een schending van het verdedigingsbeginsel leidt namelijk pas tot vernietiging van het besluit als het besluitvormingsproces zonder deze schending een andere afloop zou kunnen hebben gehad. [6] Hierbij is niet vereist dat de staatssecretaris zonder de schending van het verdedigingsbeginsel zou hebben afgezien van het overdrachtsbesluit of zou hebben besloten de vreemdelingen aan een andere lidstaat over te dragen. Het is voldoende dat wanneer de schending niet had plaatsgevonden, de vreemdeling een inbreng had kunnen leveren die voor zijn overdracht van belang was en waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze inbreng tot een andere afloop van het besluitvormingsproces had kunnen leiden. De rechtbank dient dit te beoordelen aan de hand van de specifieke feitelijke en juridische omstandigheden van het geval. [7]
3.6.
De rechtbank gaat gelet op het bovenstaande eerst in op de specifieke feitelijke en juridische omstandigheden van de situatie van eiseres en wat zij hierover heeft aangevoerd. Vervolgens zal zij – onder rechtsoverweging 6 - oordelen of de schending van het verdedigingsbeginsel tot vernietiging van het overdrachtsbesluit moet leiden.
Is het genomen overdrachtsbesluit in strijd met het arrest C.K.?
4. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris had moeten wachten met het nemen van een overdrachtsbesluit. Hiertoe voert zij het volgende aan. Eiseres is gedwongen opgenomen in [instelling] waar zij daarnaast dwangmedicatie krijgt. Sinds 9 april 2023 is zij nauwelijks aanspreekbaar. De staatssecretaris was van deze situatie op de hoogte omdat dit ook aan bod kwam in de uitspraak van deze rechtbank van 19 april 2023 met betrekking tot de opgelegde maatregel van bewaring. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris had moeten wachten met het nemen van een overdrachtsbesluit tot zij weer aanspreekbaar is en in staat is om haar bezwaren tegen de overdracht aan België naar voren te brengen.
Verder betoogt eiseres dat het genomen overdrachtsbesluit in strijd is met het arrest C.K tegen Slovenië van het Hof. Door eiseres is een uitspraak van de Afdeling van 3 november 2017 aangehaald. [8] Eiseres betoogt dat uit het feit dat zij gedwongen is opgenomen en dwangmedicatie krijgt afdoende blijkt dat er sprake is van een ernstige mentale aandoening en dat een overdracht naar België een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van haar gezondheidstoestand zal leiden. Ter onderbouwing is door eiseres een beslissing overlegd van 19 april 2023 tot het ten uitvoer leggen van de crisismaatregel. De zorgmachtiging voor de verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz is bij mondelinge uitspraak van 30 mei 2023 verlengd tot uiterlijk 30 november 2023.
Ook is een aanvraag tot uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. De staatssecretaris had dit uitstel voorlopig moeten toekennen in afwachting van een BMA-advies. In dat geval heeft eiseres rechtmatig verblijf en geldt de Dublinprocedure niet meer.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat hij bij een los overdrachtsbesluit niet hoeft te toetsen of de overdracht van de vreemdeling in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest en sluit voor dit oordeel aan bij de uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2015. [9] Bij een C.K. toets wordt beoordeeld of een vreemdeling vanwege een ernstige mentale of lichamelijke beperking niet kan worden overgedragen omdat die overdracht een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand zal leiden, hetgeen te kwalificeren kan zijn als een schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Dat betekent dat de staatssecretaris ook deze C.K. toets niet hoeft te verrichten bij een los overdrachtsbesluit.
4.2.
Indien de vreemdeling vreest om bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in een situatie strijdig met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest terecht te komen, kan dit in een asielprocedure door de staatssecretaris worden beoordeeld wanneer er een asielverzoek is ingediend. Indien er sprake is van medische omstandigheden kan om uitstel voor vertrek worden verzocht op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Door eiseres is geen aanvraag voor het verlenen van een tijdelijke verblijfsvergunning asiel ingediend. Zij heeft wel een aanvraag voor een artikel 64 procedure [10] – uitstel van vertrek wegens medische omstandigheden – ingediend. De staatssecretaris heeft op de zitting toegelicht dat er in die procedure een C.K. toets zal worden uitgevoerd voor eiseres waarbij haar medische en psychische omstandigheden worden betrokken.
4.3.
Eiseres heeft een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 10 juni 2022 overlegd. [11] Deze uitspraak leidt echter niet tot een ander oordeel. In deze uitspraak en een eerdere uitspraak van zittingsplaats Zwolle van 13 december 2021 [12] , hebben deze zittingsplaatsen in afwijking van de uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2015 geoordeeld dat de handelwijze van het niet toetsen aan artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest bij een overdrachtsbesluit in strijd is met het Unierecht. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank echter geen aanleiding om af te wijken van deze Afdelingsuitspraak.
In de zaak van eiseres is er bovendien een artikel 64 aanvraag ingediend, waarin de staatssecretaris aan het arrest C.K. zal toetsen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat de route die in dergelijke gevallen bewandeld moet worden.
Dat de staatssecretaris voorlopig uitstel van vertrek had moeten verlenen kan in deze procedure niet aan de orde komen. In deze procedure staat slechts het losse overdrachtsbesluit ter beoordeling. Aangezien er nu geen uitstel van vertrek is verleend aan eiseres, gaat de rechtbank uit van het feit dat eiseres nu geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De beroepsgrond slaagt niet.
Kan er ten aanzien van België van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
5. Eiseres betoogt dat er ten aanzien van België niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In België is sprake van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure, opvangvoorzieningen, detentiecentra en medische voorzieningen. Ter onderbouwing wijst eiseres op het AIDA rapport België van april 2023 [13] en op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 februari 2023 [14] .
5.1.
De rechtbank sluit aan bij het hierboven gegeven oordeel dat de staatssecretaris in het geval dat een los overdrachtsbesluit is genomen niet hoeft te toetsen [15] of overdracht een reëel risico met zich brengt op schending van artikel 3 van het EVRM of aan artikel 4 van het Handvest. De staatssecretaris hoeft dus niet te toetsen of er ten aanzien van België van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgaan. De door eiseres aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 20 februari 2023 maakt dit oordeel niet anders. In deze uitspraak van zittingsplaats Rotterdam heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris nader onderzoek moet verrichten of er ten aanzien van België nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Nu is vastgesteld dat eiseres geen aanvraag heeft ingediend voor het verlenen van een tijdelijke verblijfsvergunning asiel, toetst de rechtbank niet aan artikel 3 van het EVRM waar het interstatelijk vertrouwensbeginsel onder valt. De beroepsgrond slaagt niet.
Moet de schending van het verdedigingsbeginsel leiden tot vernietiging van het overdrachtsbesluit?
6. Onder rechtsoverwegingen 3 tot en met 3.6 heeft de rechtbank de standpunten, het toetsingskader en het oordeel over schending van het verdedigingsbeginsel uiteengezet. In deze rechtsoverweging beoordeelt de rechtbank of de schending van het verdedigingsbeginsel tot vernietiging van het overdrachtsbesluit moet leiden. Deze vraag beantwoordt zij ontkennend. Hoewel het verdedigingsbeginsel is geschonden is de rechtbank van oordeel dat de inbreng van eiseres of gemachtigde niet tot een ander oordeel had kunnen leiden. De beroepsgronden zien namelijk op de bepalingen uit artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest en gaan in op de C.K. toets die de staatssecretaris volgens eiseres had moeten uitvoeren en dat er volgens eiseres ten aanzien van België niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Als eiseres – of gemachtigde – deze bezwaren vóórafgaand aan het genomen overdrachtsbesluit naar voren had kunnen brengen, had dit naar het oordeel van de rechtbank niet tot een andere afloop in het besluitvormingsproces kunnen leiden.
6.1.
Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank aanleiding om de schending van het verdedigingsbeginsel met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.

Conclusie

7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van €837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van €1.674,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verordening EU Nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend.
2.Hof van Justitie van 18 december 2008, het arrest Sopropé, ECLI:EU:C:2008:746.
3.ABRvS van 14 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7400.
4.Zie de punten 49 en 50 van het Sopropé-arrest en bijvoorbeeld de uitspraak ABRvS van 19 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2474.
5.ABRvS van 14 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7400.
6.Zie het arrest van het Hof van Justitie van 3 juli 2014 in de zaken Kamino International Logistics B.V. en Datema Hellmann Worldwide Logistics B.V., ECLI:EU:C:2014:2041.
7.Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 26 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1667 en de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1481.
8.ABRvS van 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2980.
9.ABRvS van 5 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:788.
10.Artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
11.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond van 10 juni 2022, zaaknummer NL22.6599 (niet gepubliceerd).
12.Uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle van 13 december 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:14015.
13.AIDA rapport België, 2022 Update, april 2023.
14.Uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 20 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1853.
15.ABRvS van 5 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:788.