ECLI:NL:RBDHA:2023:10549

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
NL23.3849
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en dwangsom bij overschrijding termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 14 juli 2023, beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres heeft gesteld dat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist op haar asielaanvraag, ingediend op 29 augustus 2021. De staatssecretaris heeft de beslistermijn op 17 februari 2022 met negen maanden verlengd, maar de rechtbank oordeelt dat deze verlenging niet rechtsgeldig is. De beslistermijn is op 28 november 2022 verstreken en eiseres heeft op 13 december 2022 de staatssecretaris in gebreke gesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, en legt de staatssecretaris een termijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen.

De rechtbank behandelt ook de vraag van de dwangsom. De staatssecretaris kan geen bestuurlijke dwangsom opgelegd krijgen, maar de rechtbank kan wel een rechterlijke dwangsom opleggen. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 100 per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Eiseres krijgt ook een proceskostenvergoeding van € 837,00. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en de gevolgen van het niet naleven van wettelijke termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3849

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. H.M. Schurink-Smit),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: G.J. Westendorp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat de staatssecretaris volgens haar niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van 29 augustus 2021. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep van eiseres ontvankelijk en gegrond?
3. Het beroep is ontvankelijk en gegrond. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 29 augustus 2021. De staatssecretaris moet in beginsel uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. [2] De staatssecretaris heeft deze beslistermijn, onder verwijzing naar de brief aan de Tweede Kamer van 30 september 2021 [3] , op 17 februari 2022 op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) met negen maanden verlengd, omdat er complexe feitelijke of juridische kwesties aan de orde waren. Daarmee is de beslistermijn verlengd tot en met 28 november 2022.
De rechtbank is van oordeel dat deze beslistermijn niet rechtsgeldig nog een keer is verlengd door de inwerkingtreding van WBV 2022/22, zoals de staatssecretaris in zijn brief van 22 februari 2023 had betoogd. De rechtbank verwijst in dit verband naar haar uitspraak van 13 juli 2023 [4] , waarin, kort samengevat, is geoordeeld dat artikel 42, vierde lid, van de Vw 2000 geen ruimte biedt om de beslistermijn met meer dan negen maanden te verlengen. De staatssecretaris heeft zich overigens op de zitting ook op het standpunt gesteld dat de beslistermijn slechts één keer met negen maanden op grond van dit artikel kan worden verlengd en is dus teruggekomen van zijn eerder ingenomen standpunt.
4. De beslistermijn is dus op 28 november 2022 verstreken. Eiseres heeft de staatssecretaris op 13 december 2022, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld. Eiseres heeft op 8 februari 2023, dus meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. De staatssecretaris heeft nog steeds geen besluit genomen op de asielaanvraag van eiseres.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de staatssecretaris op?
5. De bestuursrechter kan een termijn stellen voor het nemen van het besluit of het verrichten van een andere handeling. [5]
5.1.
Een beslistermijn van vier weken, zoals door eiseres bepleit, acht de rechtbank niet passend. Het is namelijk niet aannemelijk dat binnen deze korte termijn een zorgvuldige besluitvorming kan plaatsvinden. De staatssecretaris heeft verzocht een nadere termijn van zestien weken, omdat eiseres nog gehoord moet worden over haar asielmotieven. In de uitspraak van 8 juli 2020 [6] acht de Afdeling in asielzaken waarin nog een gehoor moet plaatsvinden in beginsel een termijn van zestien weken passend, het zogenoemde 8+8-wekenmodel. De rechtbank stelt echter vast dat in deze zaak de redelijke termijn van
21 maanden uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn is verstreken. In deze gevallen legt de rechtbank in beginsel een termijn van acht weken op om een besluit op de aanvraag te nemen, tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding geven om van dit uitgangspunt af te wijken. [7] De staatssecretaris heeft op de zitting aangevoerd dat de vakantieperiode het moeilijker maakt om een gehoor in te plannen vanwege de beschikbaarheid van tolken. Dat vindt de rechtbank echter geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan een andere (langere) termijn gerechtvaardigd is. Gelet op het overschrijden van de termijn van 21 maanden mag verwacht worden dat de staatssecretaris in deze zaak op zeer korte termijn een gehoor plant. De staatssecretaris heeft ook niet aangevoerd dat er helemaal geen tolk beschikbaar is om eiseres te horen. Dat de staatssecretaris nog geen terugkoppeling heeft gehad van MediFirst over eventuele beperkingen die gelden voor het horen van eiseres, vindt de rechtbank in dit geval ook geen bijzondere omstandigheid. Van dergelijke beperkingen is niet gebleken en, ondanks dat de terugkoppeling van het bezoek van eiseres aan MediFirst nog niet door de staatssecretaris is ontvangen, biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt voor die conclusie. Omdat van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld verder niet is gebleken, zal de rechtbank de staatssecretaris opdragen om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
6. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND bepaald dat artikelen 4:17 tot en met 4:10, afdeling 8.2.4a (waarin de artikelen 8:55c en 8:55d staan) en artikel 8:72, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Dit artikel sluit dus uit dat in een asielzaak een rechterlijke dwangsom wordt opgelegd en een bestuurlijke dwangsom wordt verbeurd.
6.1.
In de uitspraak van 24 maart 2022 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover daarin is bepaald dat de rechtbank de staatssecretaris geen rechterlijke dwangsom kan opleggen als hij te laat beslist op een aanvraag om het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, onverbindend verklaard wegens strijd met artikel 47 van het EU-Handvest. [8] In haar uitspraak van 30 november 2022 is de Afdeling tot hetzelfde oordeel gekomen. [9] Het gevolg van dit oordeel is dat de rechtbank wel een rechterlijke dwangsom kan opleggen, maar niet een bestuurlijke dwangsom kan vaststellen.
6.2.
Het verzoek om vaststelling van de bestuurlijke dwangsom wijst de rechtbank daarom af. Wel bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom moet betalen voor elke dag waarmee de onder 5.1 genoemde termijn wordt overschreden. De rechtbank stelt de hoogte van de rechterlijke dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 100 per dag voor elke dag waarmee de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de staatssecretaris de onder 5.1 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en de onder 6.2 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt
€ 837,00 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor van 0,5).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eiseres een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 837,00 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 13 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10203.
5.Dit volgt uit artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
6.ABRvS 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
7.Zie Rb. Den Haag (zp Arnhem) 15 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12538.
8.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 24 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2641.
9.ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3353.