ECLI:NL:RBDHA:2023:10638

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
NL23.19739
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, geboren op een onbekende datum en van Marokkaanse nationaliteit, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 6 juni 2023 de maatregel van bewaring opgelegd, maar heeft deze op 10 juli 2023 opgeheven. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld op 14 juli 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft zich in haar overwegingen gericht op de vraag of de bewaring onrechtmatig was en of eiser recht had op schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat de bewaring onrechtmatig was vanaf 5 juli 2023, omdat de grondslag voor de bewaring was komen te vervallen na de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank oordeelde dat eiser recht had op schadevergoeding voor de zes dagen dat hij onrechtmatig in bewaring was gehouden, en stelde deze schadevergoeding vast op € 600,00. Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, die op € 1.674,00 werden vastgesteld.

De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris binnen 48 uur na het onrechtmatig worden van de maatregel de grondslag had moeten wijzigen, wat niet was gebeurd. De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat er een lichter middel toegepast had moeten worden, omdat eiser niet overtuigend had aangetoond dat een lichter middel effectief zou zijn. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19739

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
De staatssecretaris heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft op 10 juli 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 14 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. De staatssecretaris heeft de maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a (de a-grond) en b (de b-grond). Indien aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de betrokkene (de a-grond). Ook stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen (de b-grond). De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.2.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend is toe te passen
.
3. Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst. De rechtbank ziet in het hiervoor genoemde arrest van het HvJEU geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
4. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de a-grond en de b-grond van artikel 59b van de Vw 2000 is opgelegd. Eiser heeft op 6 juni 2023 een asielaanvraag ingediend. Voor de a-grond van artikel 59b van de Vw 2000 is vereist dat de identiteit of de nationaliteit van de vreemdeling met onvoldoende zekerheid bekend is en zich ten minste twee bewaringsgronden voordoen. De staatssecretaris stelt in de maatregel van bewaring terecht dat de identiteit van eiser nimmer is vastgesteld aan de hand van een geldig paspoort of andere documentatie. Voorts heeft eiser wisselend verklaard over zijn nationaliteit (Marokkaanse of Algerijnse). De rechtbank overweegt verder dat de gronden 3a, 3b, 3d en 3i, in samenhang gezien en met de daarbij gegeven toelichting van de staatssecretaris, voldoende grond vormen voor zijn standpunt dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Daarnaast heeft de staatssecretaris de maatregel eveneens op de b-grond van artikel 59b van de Vw 2000 kunnen baseren. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011, volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb 2000 opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. De rechtbank heeft hierboven reeds vastgesteld dat er meerdere zware gronden zijn die de maatregel kunnen dragen.
5. Eiser stelt dat er ten onrechte geen lichter middel is toegepast gelet op zijn medische omstandigheden en dat daarom de bewaringsmaatregel van meet af aan onrechtmatig is. Eiser heeft last van zijn gebit omdat zijn tanden eruit zijn getrokken. Ter zitting stelt eiser dat hij hiervoor onvoldoende wordt geholpen in het detentiecentrum. Ook voelt eiser zich psychisch niet goed.
5.1.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voortdurend moet beoordelen of voortzetting van de bewaringsmaatregel is aangewezen en of in dit verband niet alsnog met een lichter middel moet worden volstaan. Eiser heeft niet overtuigend gesteld dat een lichter middel effectief zal zijn. Van belang is dat eiser heeft verklaard terug te willen naar Frankrijk om met zijn vriendin te trouwen, terwijl het doel van de inbewaringstelling is om eiser uit te zetten naar Marokko. Verder heeft de staatssecretaris eisers medische omstandigheden voldoende meegewogen en er terecht op gewezen dat de gezondheidszorg in het detentiecentrum gelijk is aan de zorg in de vrije maatschappij. Dit geldt ook voor eventuele psychische klachten. De rechtbank is niet gebleken dat de in detentie beschikbare zorg voor eiser niet toereikend is, dat eiser niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan, of dat eisers medische omstandigheden in detentie door gebrek aan medische zorg verslechteren (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1162). Eiser heeft daartoe geen medische stukken ter onderbouwing overgelegd. Indien eiser niet tevreden is met de gang van zaken omtrent de medische dienst, kan hij een klacht indienen bij de directie van het detentiecentrum. Gelet op het voorgaande is de rechtbank niet gebleken dat de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend is.
6. Op 4 juli 2023 is de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Tussen partijen is niet in geschil dat als gevolg van de asielbeschikking de grondslag aan de bewaringsmaatregel is komen te ontvallen. De rechtbank deelt dat standpunt van partijen. De onderhavige inbewaringstelling is daardoor onrechtmatig vanaf 5 juli 2023. De staatssecretaris heeft evenwel pas op 10 juli 2023 de maatregel van bewaring opgeven. Tussen partijen is in geschil op welk moment de schadevergoeding aanvangt en wat de hoogte moet zijn van deze schadevergoeding. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat hij gehouden is om pas na afloop van de 48 uur die de staatssecretaris is gegund om de grondslag van de bewaring te wijzigen gehouden is om schadevergoeding aan eiser toe te kennen. Nu hij niet binnen 48 uur de grondslag van de maatregel heeft gewijzigd vangt die termijn volgens de staatssecretaris aan op 7 juli 2023. Eiser stelt dat hij aanspraak maakt op schadevergoeding vanaf 5 juli 2023, omdat de staatssecretaris niet voldoende voortvarend de grondslag van de maatregel binnen 48 uur heeft gewijzigd. Voorts stelt eiser dat hij onder een zwaar regime in bewaring zit in Rotterdam, die gelijkwaardig is aan het regime van een politiecel en dat hij hierdoor recht heeft op hetzelfde bedrag schadevergoeding als in het geval van een onrechtmatig verblijf in een politiecel. Volgens eiser krijgt hij maar één uur per dag de gelegenheid om te luchten, is er geen contact met de buitenwereld en heeft hij weinig recreatiemogelijkheden. Ook stelt eiser dat er een personeelstekort is in het detentiecentrum.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser recht heeft op schadevergoeding vanaf het moment dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is geworden en dus vanaf 5 juli 2023. Het is juist dat de staatssecretaris op basis van de jurisprudentie van de Afdeling 48 uur de tijd heeft om de grondslag van de maatregel van bewaring te wijzigen. Echter, indien het de staatssecretaris niet lukt om binnen 48 uur na het onrechtmatig worden van de maatregel de grondslag te wijzigen, zoals hier het geval is, dan heeft eiser recht op schadevergoeding vanaf het moment dat de maatregel onrechtmatig is geworden. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 7 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:705) en 23 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2963). De verwijzing van de staatssecretaris ter zitting naar de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1082) maakt dit oordeel niet anders. De rechtbank sluit aan bij de meer recente uitspraken van de Afdeling. De rechtbank ziet geen reden om in het geval van eiser een hogere schadevergoeding toe te kennen dan € 100,00 per dag. De enkele stelling van eiser dat er sprake is van een regime dat gelijk is aan het regime in een politiecel is hiervoor onvoldoende. Eiser heeft geen stukken overgelegd om zijn stelling te onderbouwen.
7. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring was van 5 juli 2023 tot de opheffing op 10 juli 2023 onrechtmatig.
8. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 6 dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel van 6 x
€ 100,00 (verblijf detentiecentrum) = € 600,00.
9. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.674,00- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,00- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 600,00 te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.