ECLI:NL:RBDHA:2023:10644

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
21/8181 22/1108
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Ziektewet-uitkering na Werkloosheidswet-ziekmelding en geschiktheid voor functies

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2023 uitspraak gedaan in de beroepen van eiser tegen de besluiten van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, waarbij hem geen Ziektewet (ZW) uitkering werd toegekend. Eiser, die eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) ontving, meldde zich ziek op 20 februari 2019 en ontving een ZW-uitkering. De rechtbank heeft de besluiten van verweerder beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat eiser geschikt was voor eerder geselecteerde functies. De rechtbank concludeert dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische informatie is die de geschiktheid van eiser voor de functies in twijfel trekt. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de besluiten onzorgvuldig zijn voorbereid en dat zijn medische situatie niet correct is beoordeeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsartsen alle relevante informatie hebben meegenomen in hun beoordeling en dat de besluiten van verweerder terecht zijn gehandhaafd. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een ZW-uitkering per de data in geding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/8184 en 22/1108

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2023 in de zaken tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. E.M. Prins),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: T. Eversteijn).

Inleiding

In het besluit van 21 mei 2021 (primair besluit I) heeft verweerder eiser geen uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend, omdat eiser vanaf 4 december 2020 doorlopend geschikt zou zijn voor de eerder geduide functies.
Met het besluit van 9 november 2021 (bestreden besluit I) op het bezwaar van eiser is verweerder bij primair besluit I gebleven.
In het besluit van 1 oktober 2021 (primair besluit II) heeft verweerder eiser geen uitkering ingevolge de ZW toegekend, omdat eiser vanaf 3 oktober 2021 geschikt zou zijn voor zijn eigen werk.
Met het besluit van 24 januari 2022 (bestreden besluit II) op het bezwaar van eiser is verweerder bij primair besluit II gebleven.
Eiser heeft tegen bestreden besluiten I en II afzonderlijk beroep ingesteld.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft bij brief van 23 februari 2023 gereageerd op vragen van de rechtbank.
De rechtbank heeft beide beroepen op 27 maart 2023 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van de besluiten

1. Eiser is als laatst in de periode van 2 januari 2016 tot 31 december 2018 werkzaam geweest als medewerker stadsbeheer bij Gemeente Den Haag. Hierna is het contract beëindigd en heeft eiser niet meer gewerkt. Eiser heeft zich, terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, ziek gemeld op 20 februari 2019, waarna hij een ZW-uitkering heeft ontvangen. In het kader van een Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) is vastgesteld dat eiser op 18 februari 2020 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. In dit kader is op 24 januari 2020 een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Eiser werd geschikt geacht voor de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), administratief medewerker (documenten scannen) (SBC-code 315133) en monteur printplaten (SBC-code 267051). Aanvullend zijn de functies assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071) en productiemedewerker confectie kleermaken (SBC-code 272042) geselecteerd. Bij besluit van 18 februari 2020 is daarom bepaald dat hij met ingang van 20 maart 2020 niet meer in aanmerking komt voor een ZW-uitkering. Eisers bezwaar hiertegen is op 17 juni 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld, dat door de rechtbank op 20 mei 2021 ongegrond is verklaard (SGR 20/4916) [1] . Het door eiser ingestelde hoger beroep is door de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2022 ongegrond verklaard (21/2323 ZW) [2] .
Het beroep met zaaknummer 21/8184
1.1.
Na een ziekmelding vanuit de WW per 4 december 2020 heeft er op 18 mei 2021 opnieuw een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit onderzoek is met primair besluit I geen ZW-uitkering toegekend aan eiser per 4 december 2020.
1.2.
In bestreden besluit I heeft verweerder primair besluit I gehandhaafd. Dit besluit berust op het standpunt dat eiser tenminste één van de drie eerder geselecteerde functies kan verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft in de herbeoordeling medisch onderzoek uitgevoerd en daarbij gereageerd op de medische bezwaren van eiser. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek gedaan, eiser lichamelijk en psychisch onderzocht en daarnaast aanvullende informatie opgevraagd bij de neuroloog. De verzekeringsarts b&b stelt, op basis van de ontvangen informatie, dat er weliswaar volgens eiser meer klachten zijn maar dat dit niet leidt tot meer beperkingen op de datum in geding. De FML van 24 januari 2020 is nog valide en voldoende rugsparend. De opgenomen beperkingen zijn volgens de verzekeringsarts b&b al fors en er is niet gebleken dat de rugklachten dermate ernstig zijn dat de functies niet verricht kunnen worden.
Het beroep met zaaknummer 22/1108
2.1.
Eiser heeft zich op 8 september 2021 wederom ziekgemeld vanuit de WW. Na de ziekmelding heeft een sociaal-medisch onderzoek door een arts plaatsgevonden, dat is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts. Naar aanleiding van dit onderzoek is met primair besluit II geen ZW-uitkering toegekend aan eiser per 3 oktober 2021.
2.2.
In bestreden besluit II heeft verweerder primair besluit II gehandhaafd. Dit besluit berust op het standpunt dat eiser geschikt is om tenminste één van de voorbeeldfuncties te verrichten. Het gaat daarbij om de functies administratief medewerker (SBC-code 315133) en monteur printplaten (SBC-code 267051), omdat de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) in de hoger beroepsprocedure 21/2323 ZW niet meer passend is geacht. De verzekeringsarts b&b heeft in de herbeoordeling medisch onderzoek uitgevoerd en daarbij gereageerd op de medische bezwaren van eiser. De primaire verzekeringsarts heeft lichamelijk onderzoek gedaan. Omdat de verzekeringsarts b&b eiser, in het kader van een eerdere heroverweging, op 22 september 2021 onderzocht, acht hij het niet nodig om eiser opnieuw te onderzoeken. Hij was aanwezig bij de hoorzitting, heeft dossieronderzoek gedaan en voorts kennis genomen van de overgelegde informatie van de neuroloog, de orthopeed en de huisarts. De door eiser gestelde verergering van de beperkingen wordt volgens hem niet geobjectiveerd.

Standpunten van partijen in beroep

3. Eiser is in beroep gegaan tegen bestreden besluiten I en II. Eiser voert in beide zaken dezelfde beroepsgronden aan. Zijn gronden komen er – kort gezegd – op neer dat de besluiten onzorgvuldig zijn voorbereid en onjuist zijn. De rechtbank zal hierna de beroepen beoordelen aan de hand van de door eiser aangevoerde beroepsgronden in beide zaken.
4. Naar aanleiding van het gewijzigde beoordelingskader in Ziektewetzaken [3] is er in beide beroepen een brief gestuurd naar verweerder. Hierbij werd gevraagd aan verweerder of het gewijzigde beoordelingskader van toepassing is en, zo ja, dit in een aanvullende beoordeling toe te passen. Verweerder heeft hierop bij brief van 23 februari 2023 gereageerd en geen aanleiding gezien om zijn standpunt te herzien.

Beoordeling door de rechtbank

5.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid.
5.2.
In het geval dat de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziekmeldt geldt het gewijzigde beoordelingskader. Anders dan voorheen in de rechtspraak werd aangenomen kan een hersteldverklaring niet worden gebaseerd op slechts één van de in het kader van de Ziektewet geselecteerde functies. Bij de toepassing van artikel 19 van de ZW moet worden voldaan aan de volgende twee cumulatieve voorwaarden:
1. van de oorspronkelijk bij de ZW-beoordeling geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
2. op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de ZW-beoordeling vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de ZW-beoordeling geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%.
5.3.
Aan deze voorwaarden is in ieder geval voldaan als de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is dan voldoende om een weigering van ziekengeld op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen. Indien de medische beperkingen van betrokkene ten opzichte van de ZW-beoordeling op een of meer punten van de FML zijn toegenomen, dan dient te worden beoordeeld in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de ZW-beoordeling geselecteerde functies.
De medische beoordeling
6.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat er sprake is van toegenomen rugklachten die verder onderzocht hadden moeten worden en dat het onderzoek daarom niet zorgvuldig is voorbereid. Zo wordt er volgens eiser in de stukken gesproken van “forse beperking bewegingen vanuit de rug”. Het gevolg hiervan is volgens eiser dat de medische situatie en de mogelijkheden te rooskleurig beoordeeld zijn.
6.2.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluit over de arbeidsongeschiktheid mag baseren op een rapport opgesteld door een verzekeringsarts b&b. Dat kan anders zijn in het geval waarin de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts b&b geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts (b&b) heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie.
In het beroep met zaaknummer 21/8184
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In verband met de ziekmelding per 4 december 2020 heeft de primaire verzekeringsarts een medische rapportage opgesteld op 18 mei 2021. Hij heeft dossierstudie gedaan, de vragenlijst van eiser bestudeerd en lichamelijk onderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b heeft een medische rapportage opgesteld op 29 oktober 2021. Hij heeft dossierstudie verricht, eiser lichamelijk en psychisch onderzocht en medische informatie opgevraagd bij de behandelend sector. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat alle klachten van eiser bekend zijn en in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en alle beschikbare informatie is meegenomen in de beoordeling. Er is naar het oordeel van de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om nader medisch onderzoek te verrichten naar de rug(klachten) van eiser.
In het beroep met zaaknummer 22/1108
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat ook in deze zaak het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In verband met de ziekmelding per 8 september 2021 heeft de primaire arts een medische rapportage opgesteld op 1 oktober 2021, die getoetst en akkoord bevonden is door een verzekeringsarts. Hij heeft dossierstudie gedaan en lichamelijk onderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b heeft een medische rapportage opgesteld op 11 januari 2022. Hij heeft dossierstudie verricht en de in bezwaar overgelegde medische informatie van de behandelend sector in zijn overweging betrokken. Hij heeft eiser lichamelijk onderzocht op 22 september 2021, aldus kort voor de datum in geding. Dit onderzoek is beschreven in de rapportage van 29 oktober 2021. Hierdoor achtte hij het niet nodig om eiser opnieuw te onderzoeken. De rechtbank kan de verzekeringsarts b&b hierin volgen. Uit de rapporten van de (verzekerings)artsen blijkt dat alle klachten van eiser bekend zijn en in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en alle beschikbare informatie is meegenomen in de beoordeling. Er is naar het oordeel van de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om nader medisch onderzoek te verrichten naar de rug(klachten) van eiser.
In beide zaken
6.5.
De stelling van eiser dat er niet genoeg rekening is gehouden met zijn rugklachten kan de rechtbank niet volgen. De (verzekerings)artsen hebben in beide zaken geoordeeld dat er weliswaar meer klachten zijn geuit, maar dat dit niet tot meer beperkingen leidt. De gestelde verergering van de beperkingen wordt volgens hen niet geobjectiveerd. Eiser heeft in beroep geen (nieuwe) medische stukken overgelegd die kunnen leiden tot een ander oordeel. Eiser heeft ter zitting gesteld zelf naar een kliniek te zijn geweest in Rotterdam en hier pijnmedicatie te hebben gekregen. Uit zijn verklaring blijkt dat er geen sprake is van een verdere behandeling van zijn rugklachten. Eiser heeft gesteld een maand fysiotherapie te hebben gehad, maar dat hiermee te zijn gestopt in verband met angst voor het erger worden van de klachten. Hij heeft verder een specialist bezocht, maar kan hier geen gegevens van overleggen. Dat er sprake zou zijn van meer beperkingen is derhalve niet met medische stukken onderbouwd. Zodoende is er geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordelingen.
6.6.
Eiser stelt dat het onderzoek niet aan de vereisten van de reproduceerbaarheid, toetsbaarheid en consistentie voldoet. Eiser heeft zijn stelling niet verder onderbouwd. De rechtbank kan eiser hier dan ook niet in volgen.
6.7.
Het betoog van eiser slaagt niet.
De geschiktheid van de geselecteerde functies
7.1.
Eiser stelt dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn, omdat zijn medische situatie en mogelijkheden te rooskleurig zijn beoordeeld. Aanvullend stelt eiser dat de functie productiemedewerker industrie niet geschikt is, omdat een examen moet worden afgelegd in de Engelse taal en hij deze taal niet beheerst. Ook zijn de functies niet geschikt wat betreft kortcyclisch buigen, tillen, dragen, zitten en gebogen actief zijn te rooskleurig zijn ingeschat. Daarom is volgens eiser het arbeidsdeskundig onderzoek niet zorgvuldig voorbereid.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat in de bestreden besluiten is overwogen dat eiser geschikt is om tenminste één van de eerder geduide functies te verrichten. Bij het bestreden besluit II is voorts overwogen dat de functie productiemedewerker industrie is komen te vervallen. Gelet op het onder 5.2. genoemde gewijzigde beoordelingskader kan een hersteldverklaring echter niet meer worden gebaseerd op slechts één van de in het kader van de Ziektewet geselecteerde functies.
7.3.
In de brief van 22 februari 2023 aan de rechtbank heeft verweerder, gelet op het gewijzigd beoordelingskader, zijn motivering aangepast. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu de verzekeringsartsen hebben geoordeeld dat de beperkingen van eiser sinds de EZWb niet zijn toegenomen, het daarmee een gegeven is dat de bij de EZWb-beoordeling geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht op de data in geding geschikt zijn voor eiser. De rechtbank volgt verweerder hierin. Onder verwijzing naar 5.3. overweegt de rechtbank dat de vaststelling dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen, voldoende is om een weigering van ziekengeld op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen. De rechtbank merkt daarbij nog op dat, hoewel de functie productiemedewerker industrie is komen te vervallen, er voor eiser tenminste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen resteren.
7.4.
Het betoog van eiser slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Verweerder heeft terecht besloten om geen ZW-uitkering toe te kennen aan eiser per 4 december 2020 en 3 oktober 2021.
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Zie de uitspraken van de CRvB van 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672 en ECLI:NL:CRVB:2022:2658.