3.3.Ingevolge artikel 1, onder g, WW kan er gesproken worden van onbetaald verlof als er sprake is van een tussen een werkgever en werknemen voor een gedeelte of het geheel van de arbeidstijd overeengekomen verlof, waarin de werknemer geen arbeid jegens de werkgever verricht.
4. Eiser stelt in beroep dat artikel 17a, eerste lid, onder c, WW wel van toepassing is, omdat uit de overeengekomen schikking met de ex-werkgever blijkt dat aan hem gedurende de periode van 5 juli 2021 tot 1 december 2021 onbetaald verlof is verleend. Deze periode moet dan ook op grond van genoemde bepaling buiten beschouwing worden gelaten bij de vaststelling van de referteperiode van 36 weken en deze dient derhalve te worden gerekend vanaf 5 juli 2021 (voorverlenging). Gelet hierop zou eiser wel voldoen aan de weken-eis, omdat hij in de 36 weken voor 5 juli 2021 wel tenminste 26 weken heeft gewerkt en loon heeft ontvangen. Er wordt verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (verder: de Raad).Volgens eiser blijkt uit deze uitspraak dat van verlof in de zin van artikel 1, onder g, van de WW sprake is indien tussen werkgever en werknemer is overeengekomen dat de werknemer gedurende een bepaald tijdvak voor een gedeelte of het geheel van de arbeidstijd geen arbeid verricht en de werkgever op grond daarvan het loon over dat gedeelte niet is verschuldigd. Deze afspraak is volgens eiser deel van de overeengekomen schikking, nu de werkgever het ontslag op staande voet heeft ingetrokken en partijen zijn overeengekomen dat eiser vanaf 5 juli 2021 geen arbeid meer verricht en geen loon meer ontvangt.
Aanvullend betwist eiser dat er sprake moet zijn van toestemming dan wel vervangende toestemming van de werkgever voor het verlof, toestemming wordt niet gezien als criterium.
Ter zitting stelt eiser verder dat de handelswijze van verweerder getuigt van willekeur door het herhaaldelijk weigeren van de WW- aanvraag op verschillende gronden.
Het standpunt van verweerder
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het begrip ‘onbetaald verlof’ zoals vermeld in artikel 1, onder g, WW restrictief moet worden uitgelegd, omdat artikel 17a, eerste lid, WW een uitzondering is op de hoofdregel van artikel 17 WW. Er kan pas gesproken worden van verlof als de werkgever met het verzoek tot verlof van werknemer heeft ingestemd. Er is geen sprake van een overeengekomen verlof met toestemming van de werkgever. Het proces-verbaal kan niet gezien worden als plaatsvervangende toestemming van de werkgever. Er kan dan ook geen sprake zijn van voorverlenging. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst verweerder naar een uitspraak van de Raad waarin werd geoordeeld dat een beschikking van de kantonrechter niet als (het geven van) plaatsvervangende toestemming kan worden aangemerkt.Aanvullend stelt verweerder dat artikel 17a WW geen ondubbelzinnige regeling geeft voor situaties waarin meerdere oorzaken gelijktijdig aan de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid in de weg staan. Voor eiser was namelijk het ontslag op staande voet in eerste instantie de reden dat eiser feitelijk niet in staat was arbeid te verrichten, niet uitsluitend het (achteraf overeengekomen en door verweerder ontkende) onbetaald verlof. Om zijn standpunt te onderbouwen noemt verweerder een uitspraak van de Raad waarin geoordeeld werd dat de periode waarin iemand (achteraf onterecht) gedetineerd was niet kan worden aangemerkt als onbetaald verlof.
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt en overweegt daartoe als volgt.
Zoals verweerder terecht heeft gesteld, dient artikel 17a, eerste lid, van de WW restrictief te worden uitgelegd, omdat het gaat om een uitzondering op de in artikel 17 van de WW neergelegde hoofdregel dat de referteperiode de 36 weken onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van de werkloosheid ligt. Deze restrictieve uitleg brengt mee dat slechts van een uitzondering op de hierboven bedoelde hoofdregel sprake kan zijn, indien zich één van de in artikel 17a, eerste lid, van de WW omschreven situaties voordoet én uitsluitend die situatie er de oorzaak van is dat de betrokken werknemer niet heeft gewerkt.Uit het proces-verbaal blijkt, anders dan eiser stelt, niet dat de werkgever aan hem onbetaald verlof heeft verleend. Daaruit kan slechts worden afgeleid dat de eiser en zijn werkgever, kennelijk in het kader van een arbeidsrechtelijke procedure waarbij eiser zijn ontslag op staande voet heeft aangevochten, alsnog zijn overeengekomen dat de dienstbetrekking per 1 december 2021 met wederzijds goedvinden wordt beëindigd, onder intrekking van het ontslag op staande voet per 5 juli 2021. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat in de periode tussen 5 juli 2021 en 1 december 2021 sprake was van onbetaald verlof. Dat eiser gedurende die periode niet heeft gewerkt en geen loon heeft ontvangen was gelegen in het ontslag op staande voet per 5 juli 2021. Dat dat later in het kader van de getroffen regeling is omgezet in een beëindiging met wederzijds goedvinden per 1 december 2021 kan er niet toe leiden dat gedurende die periode alsnog sprake is van door de werkgever verleend onbetaald verlof. Daarom voldoet hij niet aan de uitzonderingssituaties zoals omschreven in artikel 17a, eerste lid, onder c, van de WW. Voornoemde leidt tot de conclusie dat eiser niet voldoet aan de wekeneis genoemd in artikel 17, eerste lid, WW.
7. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn standpunt dat de handelswijze van verweerder getuigt van willekeur door het herhaaldelijk weigeren van de WW-aanvraag op verschillende gronden. Verweerder dient in het kader van een aanvraag voor een WW-uitkering onderzoek te doen op basis van de beschikbare gegevens en moet vervolgens toetsen of de aanvraag aan de in de wet genoemde vereisten voldoet. Nadat is gebleken dat eiser niet verwijtbaar werkloos was, lag het dan ook op de weg van verweerder om te onderzoeken of de aanvraag, uitgaand van de nieuwe eerste werkloosheidsdag van 1 december 2021, aan de voorwaarden uit de wet voldeed om eiser in aanmerking te brengen voor een WW-uitkering. De weken-eis is één van die voorwaarden. Zoals uit het voorgaande blijkt heeft verweerder terecht geoordeeld dat niet aan die voorwaarde is voldaan. Er is dan ook geen sprake is van bestuurlijke willekeur.