ECLI:NL:RBDHA:2023:11271

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
NL23.18550
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling en de verplichtingen van de staatssecretaris

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin aan eiser op 26 juni 2023 de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. Na het heropenen van het onderzoek op 5 juli 2023, heeft de rechtbank op 12 juli 2023 het onderzoek gesloten.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris eiser rechtmatig in bewaring heeft gesteld. Eiser voerde aan dat de aanhouding onduidelijk was en dat hij ten onrechte was opgehouden op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet, maar de rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de juiste procedure heeft gevolgd. Eiser betoogde ook dat er onterecht een onderzoek aan zijn kleding is uitgevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat dit gerechtvaardigd was.

Daarnaast werd er gediscussieerd over de uitreiking van de maatregel van bewaring en de informatievoorziening aan eiser over zijn rechten. De rechtbank constateert een gebrek in de informatievoorziening, maar oordeelt dat dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring, aangezien eiser alsnog beroep heeft ingesteld. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18550

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 26 juni 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.2.
De rechtbank heeft op 5 juli 2023 het onderzoek heropend en de staatssecretaris om nadere informatie verzocht. De staatssecretaris heeft die informatie verstrekt, eiser heeft hierop gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek op 12 juli 2023 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft
Is er sprake van een (verkapt) vreemdelingrechtelijke aanhouding?
4. Eiser voert aan dat het onduidelijk is op basis van welke bevoegdheid hij is aangehouden. In het proces-verbaal van bevindingen wordt alleen genoemd dat er een zwerver is aangetroffen en dat identificatie van deze persoon is gevorderd. Volgens eiser is er daarom sprake van een verkapt vreemdelingrechtelijke aanhouding.
4.1.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 26 juni 2023 blijkt het volgende. Een verbalisant, belast met wijkzorg, hoorde van de gebiedsmakelaar van de gemeente dat er een zwerver had geslapen op de openbare weg. Volgens buurtbewoners had deze persoon ook zijn behoeften gedaan op de openbare weg. Nadat de verbalisant de slaapplek van deze persoon zag, heeft hij zijn identiteitsbewijs gevorderd. Deze persoon gaf aan dat hij geen identiteitsdocumenten bij zich had. De door deze persoon opgegeven naam en geboortedatum heeft de verbalisant vervolgens nagetrokken, maar dat leverde geen resultaat op. Hierop is eiser aangehouden.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Gelet op wat in het proces-verbaal staat is eiser aangehouden op grond van een artikel 447E van het Wetboek van Strafrecht. De verbalisant is namelijk ter plaatse gekomen na een melding van slapen op de openbare weg. Eiser is aangehouden omdat hij desgevraagd geen rechtsgeldig identiteitsbewijs over kon leggen.
Is eiser op de juiste grondslag opgehouden?
5. Eiser voert aan dat de ophouding onrechtmatig was, omdat hij ten onrechte is opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000. Bekend was dat hij een Dublinclaimant is. Hij had daarom op grond van artikel 50a van de Vw 2000 moeten worden opgehouden. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar een tweetal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). [1]
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft eiser terecht opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000. Uit het ‘proces-verbaal van ophouding en onderzoek ex art 50 Vw 2000’ blijkt dat eiser geen document(en) heeft overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en hij voor onderzoek is overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor, waar gezichtsopnamen en vingerafdrukken van eiser zijn afgenomen en onderzoek in de systemen en registers heeft plaatsgevonden. Ten tijde van de ophouding was nog niet bekend dat eiser een Dublinclaimant is. Dit is in tegen stelling tot de uitspraken waarnaar eiser heeft verwezen, waarin voor aanvang van de ophouding de identiteit van de vreemdeling bekend was.
Is ten onrechte een onderzoek aan kleding uitgevoerd?
6. Eiser voert aan dat ten onrechte een onderzoek aan zijn kleding is uitgevoerd, omdat hij een Dublinclaimant is. Een onderzoek aan kleding is daarom niet relevant. Daarom had de staatssecretaris moeten motiveren waarom toch een onderzoek is uitgevoerd.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris eiser aan zijn kleding en lichaam mocht onderzoeken. In het ‘proces-verbaal van ophouding en onderzoek ex art 50 Vw 2000’ staat onder punt 3 dat het onderzoek aan kleding, lichaam en doorzoeken van zaken heeft plaatsgevonden ‘Ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, dan wel ter uitvoering van het gestelde in artikel 50a, tweede lid, Vw 2000 (…)’. Eiser heeft geen identificerende document(en) overgelegd. Dat dan naar fysieke documenten wordt gezocht die de identiteit van eiser kunnen aantonen is dan ook een onderzoekshandeling geweest die de staatssecretaris had mogen uitvoeren.
Heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring uitgereikt aan eiser?
7. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring niet aan hem is uitgereikt. Deze maatregel is namelijk om 20.02 digitaal ondertekend en om 20:15 opgelegd. De daadwerkelijk uitreiking volgt, volgens eiser, niet uit de mededeling dat deze maatregel onmiddellijk is uitgereikt. De ambtenaar heeft de maatregel slechts één keer ondertekend, en dit is voorafgaand aan de oplegging en uitreiking van de maatregel gebeurd. Daarom is de maatregel van bewaring onrechtmatig.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft de staatssecretaris bij de heropening van het onderzoek verzocht om een nadere uitleg te geven over deze gang van zaken. De staatssecretaris heeft in reactie daarop laten weten dat de bevoegde ambtenaar door wie de maatregel van bewaring is ondertekend, daadwerkelijk de maatregel heeft uitgereikt aan eiser. De staatssecretaris heeft dit standpunt onderbouwd met een e-mail van de betreffende ambtenaar, waarin deze vermeldt:
‘In het geval van [eiser] heb ik de maatregel dus uitgereikt, maar daar is dus geen afzonderlijk verbaal van of iets dergelijks. Heb ik je vraag dan voldoende beantwoord?’ De staatssecretaris geeft ook aan dat de maatregel van bewaring eerst wordt ondertekend, vervolgens wordt uitgereikt en tot slot wordt in het systeem op de knop ‘uitgereikt’ gedrukt. Deze laatste handeling wordt echter niet vastgelegd. Gelet op deze nadere uitleg van de staatssecretaris volgt de rechtbank het standpunt dat de maatregel van bewaring daadwerkelijk is uitgereikt aan eiser, nadat deze digitaal is ondertekend.
Had de staatssecretaris eiser moeten wijzen op de mogelijkheid om beroep in te stellen en gratis rechtsbijstand te krijgen?
8. Eiser betoogt dat de staatssecretaris hem schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte had moeten brengen van de redenen van bewaring en van de mogelijkheid om, zo nodig met gratis rechtsbijstand, daartegen in beroep te gaan. [2] Omdat de staatssecretaris dit ten onrechte niet heeft gedaan, is er volgens eiser sprake van een gebrekkige maatregel van bewaring, [3] die moet leiden tot een belangenafweging die in het voordeel van eiser uitvalt.
8.1.
De staatssecretaris stelt dat het onnodig is om een extra document uit te reiken aan de vreemdeling, tijdens het gehoor wordt namelijk al voldoende uitgelegd over de mogelijkheid om beroep in te stellen en rechtsbijstand te krijgen. Volgens de staatssecretaris moet dit daarom leiden tot een belangenafweging die in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt, zonder dat aanleiding bestaat om aan eiser een proceskostenvergoeding toe te kennen.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Het is namelijk niet gebleken dat eiser schriftelijk en in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat op de hoogte is gesteld van de gronden van de maatregel van bewaring en de mogelijkheid om daartegen met gratis rechtsbijstand in beroep te gaan. De rechtbank is van oordeel dat dit echter niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. [4] De rechtbank weegt daarin mee dat eiser door het gebrek feitelijk niet in zijn belangen is geschaad, omdat hij na het opleggen van de maatregel van bewaring op dezelfde dag alsnog beroep heeft ingesteld tegen deze maatregel.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
9. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb 2000, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9.1.
Eiser betoogt dat de staatssecretaris de zware gronden 3a, 3b en 3d niet mocht tegenwerpen, omdat deze gronden onvoldoende zijn gemotiveerd. Eiser betoogt dat hij wel in het bezit is van een paspoort en dus is hij niet op illegale wijze Nederland ingereisd. Hij was nog maar een paar uur in Nederland voordat hij is aangehouden en heeft geen tijd gehad om zich te melden. Daarnaast betoogt eiser dat de staatssecretaris de lichte gronden 4a, 4c, 4d niet mocht tegenwerpen. Eiser voert aan dat deze gronden niet of onvoldoende zijn gemotiveerd. In het geval van een overdracht is het bovendien niet nodig dat eiser beschikt over voldoende middelen om zijn uitreis te kunnen bekostigen.
9.2.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat de zware gronden 3a en 3d feitelijk juist zijn. De zware grond 3a is feitelijk juist, omdat eiser zelf heeft verklaard niet in het bezit te zijn van een geldig document voor grensoverschrijding en eiser desgevraagd op de zitting ook niet kon aangeven waaruit blijkt dat hij over een paspoort beschikt. Daarnaast is de zware grond 3d feitelijk juist. Eiser heeft geen poging gedaan om identificerende documenten te verkrijgen en heeft niet kunnen aantonen het Consulaat in Spanje te hebben benaderd. Volgens rechtspraak van de Afdeling is het voor de zware gronden 3a en 3d voldoende dat deze feitelijk juist zijn om door de staatssecretaris ten grondslag gelegd te kunnen worden aan de maatregel van bewaring. [5] De staatssecretaris heeft deze gronden daarom terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Deze gronden kunnen de maatregel dragen. Wat eiser verder heeft aangevoerd, kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris voortvarend gehandeld?
10. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. De maatregel van bewaring is op 26 juni 2023 opgelegd en pas op 29 juni is er een claimverzoek gedaan. In het kader van de Dublinverordening is dit volgens eiser te laat.
10.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In wat de eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht. Op de derde dag van de maatregel is er een claimverzoek bij de Spaanse autoriteiten gedaan. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling blijkt, dat het starten met de daadwerkelijke voorbereiding van de uitzetting op de zevende dag voldoende voortvarend is. [6] Bovendien heeft de staatssecretaris op 29 juni 2023 ook een vertrekgesprek gevoerd met eiser. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris, gegeven de administratieve verwerking van het claimverzoek en de inhoudelijke beoordeling daarvan, enige tijd mag worden gegund.
Ambtshalve toetsing
11. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [7]

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig was en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12.1.
Omdat de rechtbank onder 8.2 een gebrek in de maatregel van bewaring heeft geconstateerd, moet de staatssecretaris de proceskosten van eiser vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 1 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3120; ABRvS 12 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:543.
2.Eiser wijst op artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Eiser wijst ter onderbouwing op Rb. Den Haag (zp. ‘s-Hertogenbosch) 29 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:7318 & Rb. Den Haag (zp. Amsterdam) 7 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8399.
4.Rb. Den Haag 23 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8993.
5.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
6.ABRvS 29 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK2270.
7.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.