Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
Het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, houdt in dat verweerder het rechtmatig verblijf van eiser als Unieburger (het verblijfsrecht) heeft beëindigd, omdat eisers gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. [2] Verder heeft verweerder eiser ongewenst verklaard, omdat hij, naast dat hij voormelde bedreiging vormt, onherroepelijk is veroordeeld voor één of meer misdrijven waarvoor de maximale gevangenisstraf drie jaren of meer bedraagt. Verweerder wijst hierbij naar het vonnis van de strafrechter van 5 juni 2018 waarbij eiser is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar en 1 week. Uit het Justitieel Documentatieregister blijkt dat eiser op 31 december 2018 met een proeftijd tot en met 19 februari 2020 bijzondere voorwaarden zijn opgelegd. Op 19 februari 2020 is eiser echter opnieuw in aanraking gekomen met justitie wegens een winkeldiefstal. Volgens verweerder is niet gebleken dat de persoonlijke omstandigheden van eiser reden zijn om zijn verblijfsrecht niet te beëindigen. Zo heeft eiser geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij zich aan de bijzondere voorwaarden, zoals de meldplicht, ambulante behandeling en woonbegeleiding heeft gehouden die zijn opgelegd door de strafrechter. Ook heeft eiser geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij zijn gedrag heeft verbeterd. Er zijn geen bijzondere omstandigheden waardoor verweerder volgens artikel 4:84 van de Awb [3] van die beleidsregels moet afwijken. De ongewenstverklaring is volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. [4]
Eiser is het niet eens met verweerder. Op wat hij hiertegen heeft aangevoerd zal de rechtbank hieronder – voor zover van belang – nader ingaan.