In deze zaak gaat het om de aanvraag van eiser, een jongvolwassen Eritrees, voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn meerderjarige broer in Nederland te kunnen wonen. De aanvraag is eerder afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en zijn broer verbroken was, omdat eiser in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien. Eiser betwistte dit en voerde aan dat hij, tot zijn vlucht uit Eritrea, bij zijn ouders had gewoond en dat zijn vertrek noodgedwongen was. De rechtbank heeft de zaak op 13 juni 2023 behandeld en oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking kwam voor het jongvolwassenenbeleid. De rechtbank concludeerde dat de feitelijke gezinsband niet verbroken was en dat eiser recht had op herbeoordeling van zijn aanvraag. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere uitspraak in acht genomen moet worden. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser.