ECLI:NL:RBDHA:2023:12980

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.827
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van homoseksuele geaardheid en geloofwaardigheid van verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser die stelt homoseksueel te zijn. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel afgewezen, omdat de homoseksuele geaardheid van de eiser niet aannemelijk werd geacht. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De eiser heeft verklaard dat hij in Nigeria is opgegroeid en dat hij vanwege zijn seksuele geaardheid vreest voor vervolging. De staatssecretaris heeft echter tegenstrijdigheden in de verklaringen van de eiser aangetroffen, wat heeft geleid tot twijfels over de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. De rechtbank heeft de beoordeling van de staatssecretaris gevolgd en geconcludeerd dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn homoseksualiteit aannemelijk te maken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met de culturele achtergrond van de eiser, en dat de tegenstrijdigheden in zijn verklaringen afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van zijn asielmotieven. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris bevestigd en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.827
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2022 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.828, op 24 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Oronsay. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is. Dit is verboden in Nigeria en eiser is bang om opgepakt en vermoord te worden vanwege zijn geaardheid. Eiser heeft van zijn 14e tot zijn 24e jaar een relatie gehad met [A], die bij diens vertrek uit Nigeria is omgekomen bij een scheepsongeluk. Eiser heeft daarna nog andere homoseksuele contacten gehad, wat tot problemen met jongens uit de gemeenschap heeft geleid, waarbij hij is aangevallen en met een mes is gestoken. Eiser is vervolgens vertrokken uit Nigeria.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
4. Identiteit, nationaliteit en herkomst
5. Homoseksuele gerichtheid
6. Problemen door zijn homoseksuele gerichtheid
4. De staatssecretaris acht het eerste element geloofwaardig, het tweede element niet. Omdat dit tweede element niet geloofwaardig wordt geacht, wordt het derde element niet inhoudelijk beoordeeld.
5. De staatssecretaris acht het tweede element niet geloofwaardig omdat eiser geen persoonlijk authentiek verhaal heeft verteld en er tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiser zijn aangetroffen. Eiser heeft volgens de staatssecretaris tegenstrijdig verklaard over het moment dat hij heeft ontdekt en geaccepteerd dat hij homoseksuele gevoelens had, over de wijze waarop hij heeft vernomen dat zijn vriend in Nigeria was omgekomen bij een scheepsongeluk, of hij wel of niet een relatie met [B] had, het steekincident in Nigeria en de wijze waarop de relatie met [C] in Nederland tot stand is gekomen. Ook heeft eiser tegenstrijdig verklaard over de mogelijkheden om in Nigeria in contact te komen met andere homoseksuelen. Eiser heeft verder summier verklaard over zijn gedachten en gevoelens. Zo heeft eiser verklaard dat hij blij was om zijn gevoelens te hebben ontdekt, maar ook dat hij daarover verdriet had, onrustig was, en dat het uitkomen voor zijn gevoelens niet zonder risico was. Eiser kan niets verklaren over zijn persoonlijke ervaringen als homoseksueel in Nigeria, geeft geen nadere bijzonderheden over een droom die hij meerdere keren heeft gehad en die voor hem een aanwijzing voor zijn homoseksuele gevoelens waren. Het bevreemdt de staatssecretaris dat eiser zijn dromen aan zijn vader heeft verteld, en dat die vader als niet-religieus man vervolgens de hulp van de kerk en van voodoo heeft ingeroepen, terwijl aan het bekend worden van zijn dromen risico's waren verbonden. De staatssecretaris werpt eiser ook tegen dat hij niet voldoende heeft verteld over het uiten van zijn homoseksualiteit in Nederland. Ten slotte stelt de staatssecretaris dat uit het laatste ambtsbericht over Nigeria blijkt dat er geen gevangenisstraffen wegens homoseksualiteit zijn opgelegd.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. De staatssecretaris beoordeelt de geloofwaardigheid van de gestelde seksuele gerichtheid aan de hand van Werkinstructie 2019/17 (hierna: WI). Hierin staat dat aan de hand van verschillende thema’s (privéleven, huidige en voorgaande relaties, contact met LHBTI-personen in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie, discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst) wordt beoordeeld of van de geloofwaardigheid van de gestelde seksuele gerichtheid kan worden uitgegaan. De staatssecretaris moet deze thema’s in samenhang beoordelen. Volgens de WI ligt in het algemeen het zwaartepunt op de antwoorden van de vreemdeling op vragen over de eigen ervaringen van de vreemdeling met betrekking tot de seksuele gerichtheid, wat dit voor hem/haar en de omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst van de vreemdeling en hoe diens ervaringen in het algemene beeld passen. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar lhbti-zijn als maatschappelijk onacceptabel geldt of strafbaar is gesteld.
7. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de reactie van zijn vader op zijn dromen wel geloofwaardig was, gelet op de ernstige gevolgen die dit kon hebben. Dat de vader niet religieus was, betekent niet dat hij zich niet tot een god of een priester kon wenden. Hieruit blijkt ook dat de staatssecretaris geen rekening heeft gehouden met de culturele achtergrond
van eiser.
8. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de reactie van de vader op de dromen van eiser, die toen acht jaar oud was, bevreemdend heeft mogen vinden. Niet valt in te zien waarom de vader in een droom van eiser aanleiding heeft gezien om als niet-religieus persoon hulp te zoeken bij een kerk en een voodoo-priester, nu uit de verklaringen van eiser blijkt dat zijn vader in beide niet geloofde. Voorts heeft de staatssecretaris het bevreemdend mogen vinden dat de vader van eiser, toen bleek dat er langs deze weg geen hulp voor eiser kon worden gegeven, berustte in de veronderstelde homoseksuele geaardheid van zijn zoon en geen verdere pogingen meer heeft ondernomen om hem te vrijwaren van de mogelijke nadelige gevolgen van diens veronderstelde homoseksualiteit. Aan de omstandigheid dat de culturele achtergrond van eiser hierbij een rol kan spelen hecht de rechtbank niet de betekenis die eiser hieraan toegekend wenst te zien. De rechtbank ziet geen aanwijzingen voor de stelling van eiser dat de staatssecretaris hiermee onvoldoende rekening heeft gehouden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser voert voorts aan dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat hij 14 jaar oud was toen hij erachter kwam dat hij homoseksuele gevoelens had. Dat hij nu ouder is, maakt niet dat hij daar nu volledig over moet kunnen verklaren. Juist voor jongeren is het moeilijk om een acceptatieproces in kaart te brengen. Eiser verwijst naar twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uit 2021 en 2022.
10. De rechtbank stelt vast dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat de staatssecretaris een relatie heeft gelegd tussen de leeftijd van eiser en de tegenstrijdigheden in zijn verklaringen, die de staatssecretaris als summier betitelt. De rechtbank oordeelt verder dat de staatssecretaris aan eiser terecht heeft tegengeworpen dat hij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. Eiser heeft onder meer verklaard dat hij zijn homoseksualiteit heeft geaccepteerd nadat zijn vader had verteld dat hij niets meer kon doen tegen de dromen die hij sinds zijn achtste jaar had. Anderzijds heeft hij verklaard dat hij erachter kwam dat hij homoseksueel was nadat hij [A] had verteld over zijn dromen en [A] hem vertelde dat hij dezelfde gevoelens had. Maar eiser heeft ook verklaard dat hij dit ontdekte nadat hij seks had gehad met [A]. Over het ontstaan van de relatie met [A] verklaart eiser enerzijds dat hij er al zeker van was dat [A] homoseksueel was en verliefd op hem, anderzijds verklaart hij dat het riskant was om hem over zijn gevoelens te vertellen omdat hij nog niet wist of [A] hetzelfde gevoel had als eiser. Daarnaast is onduidelijk waarom de familie van [A] eiser op de hoogte stelde van diens overlijden, terwijl eiser heeft verklaard dat de relatie met [A] geheim was gehouden voor diens familie. Later heeft eiser echter verklaard dat hij anderen heeft horen praten over het ongeluk waarbij [A] zou zijn omgekomen en dat hij op die wijze van het overlijden op de hoogte is geraakt.
11. De verklaringen die eiser heeft afgelegd over zijn relatie met [C] komen niet overeen met de verklaringen die [C] daarover heeft afgelegd. Zo stroken deze verklaringen niet met elkaar voor wat betreft het moment dat eiser tegen [C] heeft gezegd dat hij homoseksueel is. Dat eiser stelt thans een kamer met [C] te delen, hoefde de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank niet tot het oordeel te leiden dat eiser hiermee zijn seksuele gerichtheid wel aannemelijk heeft gemaakt.
12. Eiser heeft ook tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn ervaringen als homoseksueel in Nigeria. Zo verklaart hij enerzijds dat het makkelijk is om met andere homoseksuelen in contact te komen en tegen iedereen kunt zeggen dat je seks wilt, anderzijds verklaart hij dat er spionnen worden ingezet en dat het heel gevaarlijk is. Over [B] verklaart eiser enerzijds dat hij een relatie met hem heeft gehad en anderzijds dat [B] een vriendschap niet accepteerde. Zeker in het geval van eiser, die op dat moment 24 jaar oud was en stelt al 16 jaar homoseksuele gevoelens te hebben, mocht de staatssecretaris meer coherente verklaringen verwachten.
13. Voorts heeft de staatssecretaris eiser mogen tegenwerpen dat hij geen inzicht heeft gegeven in de wijze waarop hij zijn homoseksualiteit heeft geaccepteerd en zijn gevoelens hierover. Zo heeft eiser enerzijds verklaard dat hij het leuk vindt om anders te zijn en het geen probleem te vinden dat andere mensen zijn geaardheid niet leuk vinden, anderzijds heeft hij verklaard dat hij verdriet heeft gehad en bang was om zijn dromen in de praktijk te brengen en opgepakt te worden. Over hoe het is om in Nederland openlijk homoseksueel te zijn heeft eiser summier verklaard.
14. Eiser heeft verwezen naar twee uitspraken van de Afdeling. De uitspraak van 24 november 2021i gaat over verklaringen van een vreemdeling die rond zijn 11e/12e jaar ontdekte dat hij homoseksueel was, op zijn 17e verliefd werd en op zijn 24e naar Nederland kwam en over een worsteling met de ontdekking van zijn geaardheid, terwijl uit de verklaringen van eiser niet kan worden afgeleid dat er bij hem een worsteling heeft plaatsgevonden. In de uitspraak van 14 april 2022ii oordeelt de Afdeling over iemand die op zijn 17e verklaarde over gebeurtenissen toen hij 13/14 was en dat het enkele feit dat de vreemdeling ten tijde van de gehoren inmiddels een aantal jaar ouder was nog niet maakte dat zonder meer dat van hem verwacht mocht worden dat hij beter in staat was om te reflecteren over gebeurtenissen in zijn jeugd rondom zijn seksuele geaardheid. In de zaak van eiser gaat het niet om reflectie, maar om tegenstrijdigheden in zijn verklaringen. De verwijzing naar deze beide uitspraken van de Afdeling kan eiser daarom niet baten.
15. Uit hetgeen eiser in beroep naar voren heeft gebracht, leidt de rechtbank af dat niet zozeer de tegenstrijdigheden, die door de staatssecretaris in het bestreden besluit worden genoemd, maar meer de door de staatssecretaris daaruit getrokken conclusie door eiser wordt bestreden. Op grond van deze tegenstrijdigheden heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank aan de verklaringen van eiser niet de door hem gewenste betekenis hoeven te hechten en mogen concluderen dat eiser zijn gestelde homoseksualiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hem een homoseksuele geaardheid wordt toegedicht, waardoor hij mogelijk als gevolg daarvan problemen in Nigeria zou kunnen ondervinden.
16. De rechtbank ziet verder geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de culturele achtergrond van eiser. Volgens de Afdelingiii heeft de staatssecretaris bij het inrichten van de asielprocedure in het algemeen voldoende maatregelen genomen om te waarborgen dat rekening wordt gehouden met de culturele achtergrond van een vreemdeling. De culturele achtergrond houdt volgens de staatssecretaris onder andere in: aspecten als gedrag, leeftijd, begrip van het individu, beleving van tijd, lichaamstaal, culturele aspecten die met een religie samenhangen. Niet is gebleken dat de staatssecretaris daarmee geen rekening heeft gehouden.
17. De beroepsgrond dat eiser wel heeft verklaard over persoonlijke ervaringen wat betreft het leven als homoseksueel in Nigeria, kan eiser niet baten. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat eiser over het steekincident in Nigeria ook tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft eiser verklaard geen problemen te hebben gehad door zijn homoseksuele gerichtheid, en dat hij is aangevallen door een aantal jongens, omdat hij werd verdacht homoseksueel te zijn. Ook over het tijdstip van dit gestelde steekincident heeft eiser wisselende verklaringen afgelegd. Zo heeft eiser verklaard dat hij een jaar nadat [A] is vertrokken, zelf is weggegaan uit Nigeria, en ook dat hij twee maanden na het vertrek van [A] is gestoken en snel hierna is vertrokken uit Nigeria. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris deze tegenstrijdigheid aan eiser mogen tegenwerpen en heeft hij zich op het standpunt mogen stellen dat deze tegenstrijdigheid afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de asielmotieven van eiser.
18. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de staatssecretaris het uiterlijk en het voorkomen van eiser (hij heeft een vriendelijke uitstraling) niet heeft betrokken bij de besluitvorming. Eiser verwijst hierbij naar het arrest Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 maart 2010iv.
19. Voor zover al moet worden aangenomen dat dit arrest mede betrekking heeft op aanvragen om internationale bescherming, kan deze verwijzing eiser niet baten.
De staatssecretaris heeft in WI onder meer, voor zover hier van belang, vermeld:
“…
dat het stellen van vragen die gebaseerd zijn op stereotiepe zienswijzen onverenigbaar is met de vereiste beoordeling van de feiten betreffende een specifieke persoon. Als voorbeeld werd genoemd het vragen naar de kennis van de betrokken asielzoeker over lhbti belangenverenigingen en naar de details van deze verenigingen. Met andere woorden: de beoordeling mag niet gebaseerd zijn op vooroordelen maar de beslissende autoriteit moet uitgaan van de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de betrokken asielzoeker.”
Dat moet worden uitgegaan van de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet zover dat de staatssecretaris ook rekening houdt met uiterlijk en verschijningsvorm van de betrokken vreemdeling. Dit zou tot een bevooroordeelde houding van de hoor- of beslisambtenaar leiden, hetgeen zou kunnen leiden tot onzorgvuldige besluitvorming.
20. Eiser heeft bij de aanvullende gronden van 12 mei 2023 verklaringen overgelegd van COA Zweeloo van 23 maart 2023, van VluchtelingenWerk AZC Zweeloo van 6 april 2023 en van COC Nijmegen van 12 april 2023. Volgens eiser volgt uit deze verklaringen dat hij homoseksueel is en een relatie heeft met [C]. Daarnaast heeft eiser een ondersteuningsverklaring van 25 mei 2023 van [D] ([organisatie]) overgelegd.
21. Als het gaat om verklaringen van derden staat daarover in WI 2019/17 dat de staatssecretaris een eigen verplichting en verantwoordelijkheid heeft om zelf te komen tot een oordeel inzake de geloofwaardigheid van het lhbti-zijn en hij dat doet op basis van het gehele dossier. Er vindt dus een integrale beoordeling plaats. Dit betekent dat primair wordt gekeken naar de eigen verklaringen van de vreemdeling maar dat ook andere informatie in het dossier (zoals verklaringen van derde partijen) wordt betrokken. In twijfelgevallen kunnen verklaringen van derden – mits deze verklaringen daadwerkelijk een toevoeging zijn op het dossier – de doorslag geven. Het is echter afhankelijk van de individuele omstandigheden of een derdenverklaring eventueel opweegt tegen hetgeen de vreemdeling
zelf heeft verklaard.
22. Gelet op wat hiervoor onder 8 tot en met 17 is overwogen heeft verweerder aan deze verklaringen niet de betekenis hoeven toe te kennen die eiser daaraan gehecht wenst te zien. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
23. Omdat eiser gelet op hetgeen hierboven is overwogen, zijn gestelde homoseksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt, hoefde de staatssecretaris de door eiser gestelde problemen vanwege die homoseksualiteit niet inhoudelijk te beoordelen.
24. Het beroep van eiser slaagt niet. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000.
25. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 augustus 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
iii Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:341
iv Zaak C-578/08 (Rhimou Chakroun).