ECLI:NL:RBDHA:2023:1375

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
NL22.23706
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van afgeleide asielvergunning met terugwerkende kracht wegens verbroken gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van een afgeleide asielvergunning van eiseres, die afkomstig is uit Ethiopië. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de asielvergunning van eiseres ingetrokken met terugwerkende kracht tot 9 april 2020, omdat de feitelijke gezinsband met haar echtgenoot was verbroken. Eiseres had eerder een zelfstandige asielaanvraag ingediend, maar deze was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de intrekking van de asielvergunning niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, maar dat de terugwerkende kracht van de intrekking onevenredig was. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de intrekking met terugwerkende kracht moest plaatsvinden, wat leidde tot onredelijke gevolgen voor eiseres, zoals het terugbetalen van uitkeringen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het de terugwerkende kracht betreft, en de rechtsgevolgen voor het overige in stand gelaten. Eiseres heeft recht op proceskostenvergoeding van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23706

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J. Sinnema),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de afgeleide asielvergunning van eiseres ingetrokken met terugwerkende kracht tot 9 april 2020. Daarnaast is bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning of uitstel van vertrek. Eiseres moet terugkeren naar Ethiopië.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Aan het bestreden besluit is het volgende voorafgegaan.
1.1.
Eiseres is afkomstig uit Ethiopië en is geboren op [geboortedatum] . In het kader van nareis is aan eiseres een machtiging tot voorlopig verblijf verleend, voor verblijf bij haar echtgenoot [naam 2] . Bij besluit van 19 januari 2020 is aan eiseres ambtshalve een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (de afgeleide asielvergunning).
1.2.
Eiseres heeft op 8 februari 2020 een zelfstandige asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft zij ten grondslag gelegd dat zij wil scheiden van haar echtgenoot, dat scheiden als een schande wordt gezien en dat zij bij terugkeer problemen met haar schoonfamilie verwacht. Daarnaast heeft zij verklaard te hebben deelgenomen aan demonstraties om op te komen voor de vrijheden van de Oromo bevolkingsgroep dat zij sympathisant is van OLF (Oromo Liberation Front) en dat zij bij terugkeer naar Ethiopië hierdoor problemen verwacht met de autoriteiten.
1.3.
Bij besluit van 4 oktober 2021 (het asielbesluit) heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als ongegrond. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.4.
Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 5 april 2022 is het beroep van eiseres ongegrond verklaard (NL21.16012). De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar deelname aan demonstraties voortkomt uit een fundamentele politieke overtuiging, zodat van haar verwacht mag worden dat zij zich terughoudend opstelt in haar activiteiten na terugkeer. Daartoe is ook de door eiseres ingebrachte
support lettervan de vereniging Hawaasa Ooromo Nederland onvoldoende geacht. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder niet ten onrechte heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door haar politieke activiteiten in de negatieve belangstelling van de Ethiopische autoriteiten staat. Tot slot heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat eiseres een alleenstaande vrouw is die, of enkel vanwege haar etniciteit, een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer loopt.
Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld.
1.5.
Op 2 mei 2022 heeft verweerder het voornemen uitgebracht de afgeleide asielvergunning van eiseres in te trekken met terugwerkende kracht tot 9 april 2020.
1.6.
Eiseres heeft op 13 juni 2022 haar zienswijze ingebracht.
1.7.
Op 22 augustus 2022 is eiseres door verweerder gehoord. Eiseres heeft onder meer verklaard dat zij nog niet officieel is gescheiden van haar echtgenoot en dat zij in Nederland heeft deelgenomen aan een vierde demonstratie.
Bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afgeleide asielvergunning met terugwerkende kracht tot 9 april 2020 ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. De vergunning was aan eiseres verleend om het gezinsleven met haar echtgenoot uit te oefenen, maar gebleken is dat de gezinsband is verbroken. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit de Basisregistratie Personen (BRP) is gebleken dat eiseres sinds 9 april 2020 niet langer samenwoont met haar echtgenoot en dat het huwelijk van eiseres op 11 november 2020 is ontbonden. Volgens verweerder is niet gebleken dat de intrekking onevenredig is en heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat terugkeer in strijd is met artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In dit verband is gewezen op de voornoemde uitspraak inzake het asielbesluit. Tot slot heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres uitvalt.
Gronden van beroep
3. Eiseres heeft aangevoerd dat de intrekking van haar asielvergunning onevenredig is, omdat zij niet kan terugkeren naar Ethiopië. Vanwege de (voorgenomen) echtscheiding en deelnames aan demonstraties voor de Oromo bevolkingsgroep is zij door haar familie verstoten en is terugkeer naar haar schoonfamilie onmogelijk. Eiseres heeft daardoor geen sociaal netwerk in Ethiopië. Verweerder stelt ten onrechte dat eiseres sterkere banden met haar land van herkomst heeft. Dit geldt temeer nu zij in Nederland binnenkort het inburgeringsexamen mag doen, naar school gaat en de taal spreekt, dat zij een baan kan gaan zoeken en in Nederland kennis heeft gemaakt met mensen. Daarnaast heeft eiseres betoogd dat de intrekking met terugwerkende kracht onevenredig is, omdat zij hierdoor haar uitkering zal moeten terugbetalen, terwijl zij tijdens haar asielprocedure geen recht op opvang en andere voorzieningen had. Verweerder had de asielvergunning moeten intrekken in haar asielprocedure en heeft hier ten onrechte mee gewacht. Ten aanzien van artikel 3 van het EVRM heeft eiseres gesteld dat zij niet naar Ethiopië kan terugkeren vanwege haar activiteiten voor de OLF. In dit verband heeft eiseres naar voren gebracht dat het hoger beroep over haar asielprocedure aanhangig is, dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) prejudiciële vragen heeft gesteld over de uitleg van het begrip politieke overtuiging en dat de antwoorden van belang zijn voor de uitkomst van haar hoger beroep. [1] Ook heeft verweerder in het bestreden besluit ten onrechte geen rekening gehouden met het algemeen ambtsbericht inzake Ethiopië van november 2022. Eiseres verwijst in het bijzonder naar passages op pagina 65 en 107. Tot slot heeft eiseres de inhoud en uitkomst van de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM bestreden.
Het oordeel van de rechtbank
4.1.
Eiseres heeft erkend dat zij niet langer een werkelijk huwelijks- of gezinsleven onderhoudt met haar echtgenoot. Verweerder heeft hierin terecht aanleiding gezien om de afgeleide asielvergunning van eiseres in te trekken, op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet kan terugkeren naar Ethiopië, dan wel een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer. Daartoe stelt verweerder terecht dat eiseres op 22 augustus 2022 heeft verklaard dat zij nog contact heeft met haar familie, al verloopt het contact stroef. De rechtbank volgt eiseres daarom niet in de stelling dat zij door haar familie is verstoten en in Ethiopië geen sociaal netwerk heeft. In dit verband heeft verweerder verder terecht gewezen op de eerdere uitspraak van 5 april 2022 inzake het asielbesluit, waarin is geoordeeld dat verweerder niet ten onrechte niet aannemelijk heeft geacht dat eiseres te vrezen heeft voor de Ethiopische autoriteiten vanwege deelname aan demonstraties in Nederland voor de OLF. Ook is geoordeeld dat verweerder van eiseres terughoudendheid mag verlangen bij terugkeer, omdat aan de in Nederland ontplooide politieke activiteiten in het geval van eiseres geen fundamentele politieke overtuiging ten grondslag ligt. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd, zoals het deelnemen aan een vierde demonstratie en de verwijzing naar passages in het ambtsbericht, geen aanleiding om van het eerdere oordeel van deze rechtbank en zittingsplaats af te wijken. Ook in het gegeven dat hoger beroep tegen de uitspraak aanhangig is en dat de ABRvS prejudiciële vragen heeft gesteld over de uitleg van het begrip politieke overtuiging, ziet de rechtbank thans geen aanleiding voor een ander oordeel. De uitkomst van beide procedures is immers ongewis. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank eiseres evenmin in het betoog dat de intrekking, op zich genomen, onevenredig is. Dit geldt temeer gelet op het volgende.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in Nederland beschermingswaardig privéleven heeft, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. In geschil is of verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiseres heeft mogen laten uitvallen.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Verweerder heeft zich op basis hiervan op het standpunt kunnen stellen dat het belang van de Nederlandse overheid bij het voeren van een restrictief migratiebeleid zwaarder weegt dan het belang van eiseres bij uitoefening van haar privéleven in Nederland. Verweerder heeft in dit verband mogen aanvoeren dat
eiseres 24 jaar in Ethiopië heeft gewoond en maar twee jaar in Nederland, dat zij de Ethiopische nationaliteit heeft, dat zij de cultuur kent en de taal spreekt en dat haar familie er woont. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte aangenomen dat eiseres nog altijd sterke banden heeft met Ethiopië en dat zij daar een sociaal vangnet heeft. Ook heeft verweerder in het nadeel van eiseres mogen meewegen dat niet gebleken is dat zij een economische bijdrage levert. Verweerder heeft verder van belang kunnen achten dat eiseres geen langdurig verblijf in Nederland heeft gehad en dat niet is gebleken dat eiseres in deze periode een sterke binding met Nederland is aangegaan, die de gebruikelijke banden bij een verblijf van twee jaar overstijgen. Daartoe heeft verweerder de door eiseres aangevoerde omstandigheden dat zij in Nederland kennis heeft gemaakt met mensen, heeft deelgenomen aan demonstraties, dat zij Nederlands spreekt, naar school gaat om haar examen Nederlands te halen en binnenkort een baan kan gaan zoeken, dan wel dat eiseres geregeld afspreekt met een vriendin in Nederland – afkomstig uit Ethiopië – onvoldoende kunnen achten om een sterke binding met Nederland aan te nemen. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte gesteld dat niet is gebleken dat de banden met Nederland sterker zijn dan die met Ethiopië. Het betoog faalt.
6. De rechtbank volgt eiseres echter wel in het betoog dat in haar geval de intrekking met terugwerkende kracht onevenredig is.
6.1.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat bij intrekking van een afgeleide asielvergunning, het reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM moet worden getoetst. [2] Uit het beleid van verweerder, neergelegd in paragraaf C2/10.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000, volgt dat de vreemdeling in het intrekkingsgehoor in de gelegenheid wordt gesteld om asielmotieven aan te voeren. Als toelichting op het beleid is in de WBV 2017/5, onder N, vermeld:
“(…) De vreemdeling kan er echter ook voor kiezen om een zelfstandige aanvraag in te dienen. In die gevallen wordt de intrekkingsprocedure tijdelijk aangehouden tot de zelfstandige aanvraag is ingediend.”
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom hij in het geval van eiseres de zelfstandige asielprocedure heeft afgewacht tot de uitspraak over het asielbesluit, voordat hij besloten heeft de afgeleide asielvergunning van eiseres in te trekken. Eiseres heeft in het aanmeldgehoor op 12 februari 2020 aangegeven te willen scheiden van haar echtgenoot. Volgens verweerder is uit het BRP gebleken dat eiseres sinds 9 april 2020 niet langer met haar echtgenoot samenwoonde, meer dan vijf maanden voordat het nader gehoor in de asielprocedure plaatsvond. Niet valt in te zien waarom verweerder de intrekkingsprocedure niet heeft gevoegd met de behandeling van de asielprocedure van eiseres, nu uit de toelichting op het beleid volgt dat intrekkingsprocedure alleen tijdelijk wordt aangehouden tot de zelfstandige aanvraag is ingediend. De rechtbank volgt verweerder niet in de enkele stelling dat hij eiseres de kans heeft gegeven om een volledige asielprocedure te doorlopen, omdat in beide procedures de asielmotieven beoordeeld moeten worden.
6.3.
Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat de gevolgen van de beslissing om met intrekking van de afgeleide verblijfsvergunning te wachten, onevenredig uitvallen. Daartoe stelt eiseres niet ten onrechte dat zij door verweerders keuze niet onder de reikwijdte van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) viel. Zij heeft hierdoor van gemeentewege een woning en uitkering moeten accepteren om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien en onderdak te hebben. Door intrekking met terugwerkende kracht heeft eiseres hier geen recht op gehad, en zal zij, naar het de rechtbank voorkomt, deze kosten moeten terugbetalen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de gevolgen van intrekking met terugwerkende kracht evenredig zijn met het doel en de strekking daarvan, te weten het herstel van de rechtsorde. Daartoe acht de rechtbank van belang dat het risico geheel op eiseres wordt afgewenteld, terwijl het doel ook gerealiseerd had kunnen worden met minder verstrekkende gevolgen indien verweerder zijn beleid en de toelichting daarop had gevolgd.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is gelet op het voorgaande gegrond. Verweerder heeft de afgeleide asielvergunning terecht ingetrokken. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat de grondslag van de afgeleide asielvergunning is komen te vervallen en dat de intrekking ook niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het bestreden besluit gedeeltelijk in stand te laten. De rechtbank ziet, gelet op wat is overwogen onder 6.3., aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb te bepalen dat de intrekking plaatsvindt per datum van het bestreden besluit.
8. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin is bepaald dat met terugwerkende kracht wordt ingetrokken tot 9 april 2020;
  • bepaalt dat haar uitspraak in plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit en dat de rechtsgevolgen voor het overige in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de ABRvS van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:505.
2.Zie de uitspraken van de ABRvS van 21 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1694 en van 13 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1250.