ECLI:NL:RBDHA:2023:14181

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
SGR 21/3996
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten van het Uwv inzake WW- en ZW-uitkeringen en terugvorderingen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning en terugvordering van WW- en ZW-uitkeringen. Eiseres had aanvankelijk een WW-uitkering ontvangen, maar meldde zich ziek en ontving vervolgens een ZW-uitkering. Het Uwv heeft meerdere besluiten genomen die leidden tot terugvorderingen van te veel ontvangen uitkeringen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv verklaarde de bezwaren ongegrond. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de procedure heeft het Uwv zijn besluiten gewijzigd, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv niet alle relevante besluiten had ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres recht heeft op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, maar het beroep tegen wijzigingsbesluit 1 gegrond verklaard en het primaire besluit 5 herroepen. De rechtbank heeft de Staat veroordeeld tot betaling van schadevergoeding en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3996

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. G.B.A. Bol),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer)
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Procesverloop

Toekenningsbesluiten WW en ZW
Bij besluit van 16 oktober 2019 is eiseres vanaf 21 oktober 2019 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
Op 30 maart 2020 heeft eiseres zich vanuit de WW ziekgemeld. Bij besluit van 30 juni 2020 is haar een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet (ZW) vanaf 29 juni 2020.
Omdat eiseres werkzaam was als uitzendkracht zonder uitzendbeding, haar ex-werkgever haar met ingang van 30 maart 2020 heeft ziekgemeld en haar dienstverband op 1 juli 2020 is geëindigd, heeft het Uwv eiseres bij besluit van 9 juli 2020 per 1 juli 2020 een tweede ZWuitkering toegekend.
Primaire besluiten
Bij besluit van 5 oktober 2020 (het primaire besluit 1) heeft het Uwv bepaald dat de uitkering van eiseres op grond van de ZW lager wordt omdat zij naast haar uitkering inkomen heeft.
Bij besluit van 21 oktober 2020 (het primaire besluit 2) heeft het Uwv de WW-uitkering van eiseres met ingang van 29 juni 2020 beëindigd, omdat zij met ingang van die datum een ZW-uitkering ontvangt. Het brutobedrag van € 4.547,21 aan te veel door eiseres ontvangen WW-uitkering over de periode van 29 juni 2020 tot en met 30 september 2020 wordt van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 4 november 2020 (het primaire besluit 3) heeft het Uwv aan eiseres meegedeeld dat zij van het bedrag aan te veel ontvangen WW-uitkering over de periode van 29 juni 2020 tot en met 30 september 2020 een bedrag van € 2.849,48 netto uiterlijk op 31 december 2020 aan het Uwv dient te betalen.
Bij besluit van 2 december 2020 (het primaire besluit 4) heeft het Uwv bepaald dat de ZWuitkering van eiseres lager wordt omdat zij naast haar uitkering inkomen heeft.
Bij besluit van 20 januari 2021 (het primaire besluit 5) heeft het Uwv bepaald dat een door eiseres terug te betalen bedrag aan te veel ontvangen ZW-uitkering met € 841,59 aan loonheffing is verhoogd, zodat zij € 2.258,55 moet terugbetalen.
Bij afzonderlijk besluit van 20 januari 2021 (het primaire besluit 6) heeft het Uwv bepaald dat het door eiseres terug te betalen bedrag aan te veel ontvangen WW-uitkering met € 1.697,73 aan loonheffing is verhoogd, zodat zij € 4.497,21 moet terugbetalen.
Bezwaarschriften
Eiseres heeft op 3 november 2020 in persoon bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit 2.
Bij brief van 16 november 2020 heeft haar gemachtigde zich gesteld in het bezwaar tegen het primaire besluit 2 en bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten 1 en 3.
Verder heeft de gemachtigde namens eiseres bij brief van 10 december 2020 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit 4.
Tot slot heeft de gemachtigde namens eiseres bij brief van 1 februari 2021 bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten 5 en 6.
Brieven in bezwaarfase
Bij brief van 2 maart 2021 heeft het Uwv eiseres bericht uiterlijk op 14 april 2021 te zullen beslissen op het bezwaar tegen het primaire besluit 2.
Bij brief van 8 april 2021 heeft het Uwv eiseres verzocht om uiterlijk op 6 mei 2021 de gronden in te dienen van haar bezwaar. Uit de inhoud van de brief blijkt dat het hier alleen gaat om het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 4. [1] Bij brief van 4 mei 2021 heeft eiseres de bezwaargronden ingediend.
Bij brief van 12 april 2021 heeft het Uwv naar aanleiding van alle bezwaren een toelichting gegeven op de primaire besluiten. Het Uwv wenst binnen twee weken (dus uiterlijk op 26 april 2021) van eiseres te vernemen of zij haar bezwaren handhaaft en of zij een hoorzitting wenst.
Bij brief van 15 april 2021 heeft eiseres, in reactie op voormelde brief van 12 april 2021, (onder meer) verklaard dat zij tot en met 6 mei 2021 de tijd heeft om de bezwaren aan te vullen en aan te geven of een hoorzitting gewenst is of niet. Verder heeft zij hierin vermeld:
“Inmiddels is/zijn ook de termijnen verlopen voor het nemen van (een) beslissing(en) op bezwaar zodat ik UVW hierbij ingebreke stel.”
Beslissing op bezwaar
Bij beslissing op bezwaar van 29 april 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv alle bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard en die besluiten gehandhaafd.
Beroepsfase
Eiseres heeft op 9 juni 2021 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Reactie Uwv op bezwaargronden van 4 mei 2021
Bij brief van 23 juli 2021 heeft het Uwv in beroep alsnog gereageerd op de bezwaargronden die eiseres bij voormelde brief van 4 mei 2021 heeft aangevoerd.
Verzoek om toekenning dwangsom
Eiseres heeft hierop uit eigen beweging gereageerd bij brief van 12 augustus 2021. Daarin stelt zij dat haar ingebrekestelling van 15 april 2021 terecht was en dat zij aanspraak maakt op een dwangsom, nu het Uwv ongeveer drie maanden te laat heeft gereageerd op de aanvullende bezwaargronden en de besluitvorming door het Uwv op 29 april 2021 onvolledig en voorbarig was.
Verweerschrift
Het Uwv heeft op 10 september 2021 een verweerschrift ingediend.
Aanvullende beroepsgronden
Bij brief van 14 september 2021 heeft eiseres de gronden van beroep aangevuld.
Wijzigingsbesluit 1
Het Uwv heeft op 1 oktober 2021 een aanvullend verweerschrift ingediend. Daarbij is gevoegd een gewijzigde beslissing op bezwaar van 1 oktober 2021 waarin het Uwv het primaire besluit 1 heeft ingetrokken en het daartegen gemaakte bezwaar gegrond heeft verklaard, met toekenning van een proceskostenvergoeding van € 534,00 voor het indienen van een bezwaarschrift (wijzigingsbesluit 1).
Bij brief van 18 oktober 2021 heeft eiseres op verzoek van de rechtbank gereageerd op het aanvullend verweerschrift van 1 oktober 2021 en het daarbij gevoegde wijzigingsbesluit 1.
Wijzigingsbesluit 2
Bij tweede gewijzigde beslissing op bezwaar van 26 april 2022 heeft het Uwv de primaire besluiten 2, 3 en 6 ingetrokken, de daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard en gesteld dat er met deze beslissing geen terugvordering meer open staat (wijzigingsbesluit 2). Redengevend daartoe is dat het Uwv heeft besloten dat eiseres behoort tot de groep van personen waarop een persbericht van het Uwv van 8 september 2021 (
‘UWV vordert onterechte betalingen bij specifieke groep WW naar ZW niet terug’) ziet. Tevens heeft het Uwv eiseres een proceskostenvergoeding van € 541,00 toegekend.
Reacties partijen
Bij brief met bijlage van 19 mei 2022 heeft eiseres op verzoek van de rechtbank gereageerd op wijzigingsbesluit 2.
Bij brief van 21 juni 2022 heeft het Uwv gereageerd op voormelde brief van eiseres van 19 mei 2022. Het Uwv herhaalt hierin zijn standpunt dat er geen vorderingen meer open staan. Tevens stelt het Uwv dat de intrekking van het primaire besluit 1 tot gevolg heeft dat de (in het primaire besluit 5 bedoelde) terugvordering van € 2.258,55 is komen te vervallen.
Bij brief van 6 juli 2022 heeft eiseres op verzoek van de rechtbank gereageerd op het aanvullend verweerschrift van 21 juni 2022 met de enkele vermelding dat zij haar standpunt als verwoord in voormelde brief van 19 mei 2022 ongewijzigd handhaaft.
Bij brief van 7 oktober 2022 heeft de rechtbank eiseres specifiek gevraagd om een reactie op het standpunt van het Uwv in het aanvullend verweerschrift van 21 juni 2022 dat er geen vorderingen meer open staan. Bij brief met bijlagen van 31 oktober 2022 heeft eiseres hierop gereageerd.
Op 22 mei 2023 heeft het Uwv een aanvullend verweerschrift ingediend.
Verzoek om schadevergoeding en vergoeding proceskosten
Bij brief met bijlagen van 8 juni 2023 heeft eiseres uit eigen beweging gereageerd op het aanvullend verweerschrift van 22 mei 2023. Daarin verzoekt zij om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Verder verzoekt zij hierin om toekenning van driemaal vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten met een hogere wegingsfactor dan gemiddeld vanwege de ingewikkeldheid van de zaken, die volgens eiseres niet samenhangend zijn. Voor beroep verzoekt eiseres om toekenning van 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en telkens 0,5 punt voor haar schriftelijke inlichtingen in reactie op de gewijzigde beslissingen op bezwaar 1 en 2 en éénmaal op verzoek van de rechtbank en de onderhavige brief.
Aanvullend verweerschrift
Op 28 juni 2023 heeft het Uwv een aanvullend verweerschrift ingediend.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2023. Eiseres en haar gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving bij brief van 8 juni 2023 niet ter zitting verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De Staat aangemerkt als partij
Naar aanleiding van het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank de Staat als partij aangemerkt.

Overwegingen

Inleiding
1. Met de wijzigingsbesluiten 1 en 2 heeft het Uwv het bestreden besluit gewijzigd. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiseres mede betrekking op deze besluiten.
1.1.
Bij wijzigingsbesluit 1 heeft het Uwv het primaire besluit 1 ingetrokken en het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard. In zijn brief van 21 juni 2022 heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat als gevolg van deze beslissing de terugvordering van het bedrag van € 2.258,55 is komen te vervallen. De rechtbank stelt vast dat hiermee aan het primaire besluit 5, dat op dit bedrag ziet, de grondslag is komen te ontvallen
.Ter zitting heeft het Uwv desgevraagd bevestigd dat met wijzigingsbesluit 1 ook is bedoeld het bezwaar tegen het primaire besluit 5 gegrond te verklaren en dit besluit te herroepen. Het Uwv heeft ter zitting toegezegd dit alsnog te zullen doen.
1.2.
Bij wijzigingsbesluit 2 heeft het Uwv de primaire besluiten 2, 3 en 6 ingetrokken en de daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard. Het Uwv handhaaft nu dus alleen nog het primaire besluit 4.
Standpunten van partijen
2. Standpunt eiseres
2.1.
WW-uitkering
Eiseres stelt zich bij brief van 8 juni 2023 op het standpunt dat zij recht heeft op een bedrag van € 418,69 aan volgens haar onterecht verrekende WW-uitkering. Zij verwijst daartoe (onder meer) naar de betaalspecificatie van 8 juli 2020, die vermeldt dat zij over de periode 1 mei 2020 tot en met 31 mei 2020 een WW-uitkering van € 489,69 ontvangt met onder het kopje ‘Bruto verrekening’ een bedrag van € 418,69 en de vermelding
‘Verrekend met eerder betaalde WW uitkering’:
Betaalspecificatie WW
Periode
Bedrag WW-uitkering
Bruto verrekening
Totaal bruto
8 juli 2020
01-05-2020 t/m 31-05-2020
488,69
€ 418,69
€ 70,00
Eiseres meent dat zij recht heeft op het bedrag van € 418,69.
2.2.
ZW-uitkering
Verder stelt eiseres dat zij recht heeft op een bedrag van in totaal € 1.816,06 aan volgens haar onterecht verrekende ZW-uitkering. Hiertoe verwijst zij naar betaalspecificaties over de maanden oktober en november 2020 waarop (met uitzondering van de betaalspecificaties van 12 en 19 oktober 2020) telkens onder het kopje ‘Bruto verrekening’ staat vermeld:
‘Verrekend met eerder betaalde Ziektewet Uitkering’, gevolgd door een bedrag, samengevat in onderstaande tabel:
Betaalspecificatie ZW
Periode
Bedrag ZW-uitkering
Bruto verrekening
Totaal bruto
6 oktober 2020
03-08-2020 t/m 04-10-2020
€ 279,90
€ 279,90
€ 0,00
12 oktober 2020
05-10-2020 t/m 11-10-2020
€ 31,10
--
€ 31,10
19 oktober 2020
12-10-2020 t/m 18-10-2020
€ 31,10
--
€ 31,10
29 oktober 2020
03-08-2020 t/m 18-10-2020
€ 3.102,55
€ 279,90
19-10-2020 t/m 25-10-2020
€ 282,05
€ 62,20
€ 3.042,50
4 november 2020
01-09-2020 t/m 30-09-2020
€ 769,08
01-10-2020 t/m 31-10-2020
€ 769,08
€ 1.538,16
€ 0,00
Op basis hiervan stelt eiseres dat zij over de maand oktober 2020 recht heeft op betaling van een bedrag van € 279,90 (als bedoeld op de betaalspecificatie van 29 oktober 2020), omdat ditzelfde bedrag al is verrekend zoals blijkt uit de betaalspecificatie van 6 oktober 2020. Over de maand november 2020 stelt eiseres dat zij recht heeft op een bedrag van € 1.538,16.
De volgens eiseres ten onrechte verrekende ZW-uitkering bedraagt in totaal € 1.818,06.
2.3.
Schending hoorplicht
Verder stelt eiseres dat het Uwv ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar en dat het beroep al om die reden gegrond moet worden verklaard.
2.4.
Ingebrekestelling en dwangsom
Ook verzoekt eiseres toekenning van een dwangsom, omdat zij het Uwv in haar brief van 15 april 2021 in gebreke heeft gesteld, terwijl de beslistermijn liep tot 14 april 2021 en het Uwv pas drie maanden na het bestreden besluit – bij brief van 23 juli 2021 – alsnog op de bezwaargronden is ingegaan.
2.5.
Schadevergoeding en proceskostenvergoeding
Tot slot verzoekt eiseres om toekenning van een schadevergoeding van € 1.000,- wegens overschrijding van de redelijke termijn en om vergoeding van de proceskosten in bezwaar en beroep met toepassing van een hogere wegingsfactor dan gemiddeld, omdat de zaken volgens haar zeer ingewikkeld zijn.
3. Standpunt Uwv
Het Uwv handhaaft in zijn aanvullend verweerschrift van 28 juni 2023 zijn standpunt dat er thans geen enkele vordering meer openstaat. Het Uwv erkent dat er fouten zijn gemaakt en dat het herstel daarvan lang heeft geduurd, maar stelt dat met wijzigingsbesluit 2 alle fouten zijn hersteld. In zijn brief van 22 mei 2023 merkt het Uwv op dat het feit dat er op een betaalspecificatie de term ‘verrekening’ staat, nog niet wil zeggen dat er terugvorderingsbedragen worden verrekend, aldus het Uwv.
3.1.
WW-uitkering
Het Uwv volgt eiseres niet in haar stelling dat zij recht heeft op een nabetaling aan WWuitkering van € 418,69. De betaalspecificatie van 8 juli 2020 ziet op de periode 1 mei 2020 tot en met 31 mei 2020 en heeft daarom geen betrekking op de in het geding zijnde terugvorderingsperiode van 29 juni 2020 tot en met 30 september 2020. Eiseres heeft ook niet aangegeven hoe haar stelling gerelateerd kan worden aan de in het geding zijnde besluiten.
3.2.
ZW-uitkering
Het Uwv volgt eiseres evenmin in haar stelling dat zij recht heeft op een nabetaling aan ZWuitkering van in totaal € 1.818,06. Het Uwv verwijst naar – en herhaalt – wat hij hierover heeft overwogen op pagina 4 van wijzigingsbesluit 2. Op de zitting heeft het Uwv toegelicht dat eiseres in 2020 recht had op een ZW-uitkering van in totaal € 11.953,05 bruto, terwijl zij dat jaar in totaal € 14.211,60 heeft ontvangen. Hieruit blijkt dat eiseres zelfs meer heeft ontvangen dan waar zij recht op had, ongeacht wat de betalingsspecificaties vermelden over verrekening. Wat zij te veel ontvangen heeft, zal niet worden teruggevorderd.
3.3.
Schending hoorplicht
In zijn verweerschrift van 10 september 2021 stelt het Uwv zich op het standpunt dat hij in zijn brief van 12 april 2021 eiseres heeft verzocht om voor 26 april 2021 te reageren indien zij een hoorzitting wenst en ervan uit te gaan dat eiseres afziet van haar recht om te worden gehoord. Nu eiseres niet binnen die termijn daarop heeft gereageerd, stelt het Uwv dat hij er ten tijde van het bestreden besluit terecht van is uitgegaan dat eiseres had afgezien van haar recht om te worden gehoord.
3.4.
Ingebrekestelling en dwangsom
Over de ingebrekestelling stelt het Uwv in zijn verweerschrift van 10 september 2021 dat deze niet geldig is, omdat het Uwv bij brief van 8 april 2021 een herstelverzuimtermijn aan eiseres had geboden die nog liep tot en met 6 mei 2021.
3.5.
Schadevergoeding en proceskostenvergoeding
Over de door eiseres verzochte schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft het Uwv ter zitting gesteld dat de redelijke termijn in bezwaar niet is overschreden. Ten aanzien van de door eiser gevraagde proceskostenvergoeding in bezwaar en beroep heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat om uit te gaan van een hogere wegingsfactor dan 1. Het bezwaar en beroep zien weliswaar op meerdere primaire besluiten, maar die zijn inhoudelijk niet complexer dan gemiddeld.
Beoordeling
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Vorderingen WW en ZW
4.1.1.
Tijdens de beroepsprocedure heeft het Uwv tot tweemaal toe een besluit genomen waarbij het bestreden besluit is gewijzigd. Dat heeft ertoe geleid dat het Uwv uiteindelijk alleen het primaire besluit 4 handhaaft. Dat besluit houdt in dat dat de ZW-uitkering van eiseres lager wordt, omdat zij naast haar uitkering inkomsten heeft, waarmee volgens het bestreden besluit wordt gedoeld op het feit dat eiseres al een ZW-uitkering had. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen gronden heeft aangevoerd die zijn toegespitst op het primaire besluit 4.
4.1.2.
WW-uitkering
Het Uwv merkt terecht op dat de verrekening op betaalspecificatie van 8 juli 2020 niet kan gaan over de terugvordering van ten onrechte uitbetaalde WW-uitkering in de periode van 29 juni 2020 tot en met 30 september 2020. De betaalspecificatie van 8 juli 2020 ziet immers op de periode van 1 mei 2020 tot en met 31 mei 2020. Nu het Uwv pas maanden later, namelijk in het primaire besluit 2, heeft vastgesteld dat aan eiseres ten onrechte WWuitkering is uitbetaald in de periode na 29 juni 2020, houdt de vermelding
‘Verrekend met eerder betaalde WW uitkering’op de betaalspecificatie van 8 juli 2020 geen enkel verband met de besluitvorming die in deze procedure ter toetsing voorligt, wat er verder ook zij van die vermelding op de betaalspecificatie. De rechtbank volgt eiseres daarom niet in haar betoog dat zij nog recht heeft op een bedrag van € 418,69.
4.1.3.
ZW-uitkeringen
Wat de ZW-uitkeringen betreft spitst het geschil zich toe op de vraag of het Uwv over de periode van 3 augustus 2020 tot en met 18 oktober 2020 terecht een bedrag van € 279,90 heeft verrekend met een eerder betaalde ZW-uitkering en of het Uwv over de periode van 1 september 2020 tot en met 31 oktober 2020 een bedrag van € 1.538,16 heeft verrekend met een eerder betaalde ZW-uitkering.
Op pagina 2 tot en met 4 van het bestreden besluit en ter zitting heeft het Uwv uitgelegd dat niet precies valt te herleiden waar de verrekeningen zoals genoemd in de betaalspecificaties van 6 oktober 2020 en 4 november 2020 precies op zien, maar dat eiseres in 2020 een bedrag van € 14.211,60 bruto aan ZW-uitkering heeft gekregen, terwijl zij recht had op € 11.953,05. Zij heeft dus een bedrag van € 2.258,55 te veel uitgekeerd gekregen. Dat bedrag is ook genoemd als terug te vorderen bedrag in het primaire besluit 5. Het standpunt van het Uwv dat er uiteindelijk niet te veel is verrekend, is dus feitelijk juist. Nu wijzigingsbesluit 1 alleen ziet op de intrekking van de primaire besluiten 2, 3 en 6 en niet mede op het primaire besluit 5, is het beroep tegen wijzigingsbesluit 1 in zoverre gegrond wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het Uwv heeft immers ter zitting verklaard dat bij het wijzigingsbesluit 1 ook het primaire besluit 5 had moeten worden ingetrokken, wat ten onrechte is nagelaten.
4.2.
Schending hoorplicht
De rechtbank volgt eiseres in haar betoog dat het Uwv ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar en overweegt daartoe het volgende.
Volgens vaste rechtspraak is het recht van een belanghebbende om te worden gehoord een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure en kan slechts van het horen worden afgezien indien er geen twijfel over bestaat dat daarvoor toestemming is gegeven. De bewijslast dat toestemming is gegeven ligt bij het bestuursorgaan. [2]
Bij brief van 12 april 2021 heeft het Uwv eiseres verzocht binnen twee weken kenbaar te maken of zij gebruik wil maken van haar recht om te worden gehoord. Uit het enkele verstrijken van die termijn heeft het Uwv niet kunnen afleiden dat eiseres geen gebruik wilde maken van haar recht om te worden gehoord. Eiseres heeft immers bij brief van 15 april 2021 in reactie op de brief van 12 april 2021 meegedeeld dat zij tot en met 6 mei 2021 kenbaar kan maken of zij een hoorzitting wenst. Van een situatie waarin eiseres ondubbelzinnig heeft verklaard af te zien van een hoorzitting is daarom geen sprake. Het afzien van het horen in bezwaar levert een schending op van het bepaalde in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb. De rechtbank acht echter aannemelijk dat eiseres hierdoor niet is benadeeld. In beroep heeft zij namelijk alsnog de gelegenheid gehad haar standpunten toe te lichten, wat zij uitvoerig heeft gedaan. Die toelichting heeft geleid tot de wijzigingsbesluiten 1 en 2. De schending van de hoorplicht zal daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd.
4.3.
Ingebrekestelling en dwangsom
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat zij recht heeft op een dwangsom. Het Uwv heeft immers binnen twee weken na de ingebrekestelling van eiseres op de bezwaren beslist. De omstandigheid dat het Uwv pas in de beroepsfase heeft gereageerd op een deel van de bezwaargronden, laat het voorgaande onverlet.
Conclusie
5.1.
Het beroep tegen het bestreden besluit, zoals dat luidt na de wijzigingsbesluiten 1 en 2, is niet-ontvankelijk. Na de wijzigingsbesluiten 1 en 2 is bij het bestreden besluit immers uitsluitend nog het primaire besluit 4 gehandhaafd. Nu eiseres geen beroepsgronden heeft aangevoerd die daartegen zijn gericht, kan zij met het beroep tegen (alleen) het bestreden besluit niet meer in een betere positie komen te verkeren, zodat procesbelang aan het daartegen ingestelde beroep is komen te ontvallen.
5.2.
Het beroep tegen wijzigingsbesluit 1 is gegrond. De rechtbank zal dit besluit vernietigen, voor zover daarbij is nagelaten (ook) het bezwaar tegen het primaire besluit 5 gegrond te verklaren en dit besluit te herroepen. De rechtbank zal op dit punt zelf in de zaak voorzien, door – doende hetgeen het Uwv had behoren te doen – het bezwaar tegen het primaire besluit 5 gegrond te verklaren en dit besluit alsnog te herroepen.
5.3.
Het beroep tegen wijzigingsbesluit 2 is ongegrond.
Schadevergoeding
6. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
6.1.
Naar vaste rechtspraak is uitgangspunt dat de behandeling door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn is geweest, als de uitspraak niet binnen twee jaar na de ontvangst van het bezwaarschrift is gedaan. Als de redelijke termijn is overschreden, wordt verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding is een tarief van € 500, - per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond. [3]
6.2.
Het Uwv heeft het oudste bezwaar van eiseres, namelijk dat tegen het primaire besluit 1, ontvangen op 3 november 2020. De andere bezwaarschriften zijn van latere datum. Dat betekent dat de bezwaar- en beroepsprocedure tot en met deze uitspraak in totaal twee jaar en elf maanden (naar boven afgerond) heeft geduurd. De rechtbank ziet geen reden om deze lange behandelduur gerechtvaardigd te achten. De redelijke termijn is dus met elf maanden overschreden. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van het uitgangspunt dat eiseres immateriële schade heeft geleden. Dit betekent dat zij recht heeft op een schadevergoeding van € 1.000,- zoals door haar verzocht.
6.3.
Bij de toekenning van de schadevergoeding moet de rechtbank beoordelen in hoeverre de overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan het Uwv respectievelijk aan de rechtbank. De regel die daarbij geldt is dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt, en de beroepsfase voor zover die meer dan anderhalf jaar in beslag neemt.
6.4.
De behandeling van het bezwaar heeft vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift tegen het primaire besluit 1 op 3 november 2020 tot het bestreden besluit op 29 april 2021 naar boven afgerond zes maanden geduurd. De beroepsfase heeft vanaf de datum van de ontvangst van het beroepschrift op 9 juni 2021 tot deze uitspraak naar boven afgerond twee jaar en vier maanden geduurd en daarmee tien maanden te lang. De schadevergoeding moet daarom ten laste van de Staat worden uitgesproken. De Staat zal daarom worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000,-.
Proceskosten
7. In de omstandigheid dat het Uwv tijdens het beroep bij de wijzigingsbesluiten de primaire besluiten 1, 2, 3 en 6 heeft ingetrokken en de daartegen gemaakte bezwaren gegrond heeft verklaard, ziet de rechtbank aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van eiseres in bezwaar. In de omstandigheden dat de schending van de hoorplicht is gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb en het beroep tegen wijzigingsbesluit 1 gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep.
7.1.
Wegingsfactor in bezwaar en beroep
7.1.1.
Eiseres stelt dat het gaat om ‘zeer ingewikkelde zaken’ zodat volgens haar een hogere wegingsfactor dan 1 zou moeten worden toegepast. Volgens vaste rechtspraak heeft als uitgangspunt te gelden dat behandeling van een zaak in de bezwaarprocedure in beginsel behoort tot de categorie gemiddeld, tenzij er duidelijk redenen zijn om hiervan af te wijken. Een andere wegingsfactor dan 1 wordt slechts gehanteerd bij een naar juridische en/of feitelijke complexiteit van het gemiddelde afwijkende zaak. [4] Dat geldt ook voor de behandeling van een zaak in beroep. [5]
7.1.2.
De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om uit te gaan van een hogere wegingsfactor dan gemiddeld. Het gaat hier immers om een samenloop van een WW-uitkering en twee ZW-uitkeringen en de daaruit voortvloeiende terugvorderingen die zien op een relatief beperkte periode. Dat het Uwv in de besluitvorming fouten heeft gemaakt, zoals het Uwv zelf ook erkent, maakt de zaken weliswaar onoverzichtelijk, maar niet zodanig complex dat de zaken om die reden moeten worden aangemerkt als ‘zwaar’ of ‘zeer zwaar’ als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De enkele stelling van eiseres dat het gaat om zeer ingewikkelde zaken biedt geen grond voor een ander oordeel.
7.2.
Proceskosten in bezwaar
De vergoeding van de proceskosten van eiseres in bezwaar wordt met toepassing van het Bpb als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift tegen primaire besluiten 1 en 3, 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift tegen het primaire besluit 4 en 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift tegen de primaire besluiten 5 en 6) met een waarde per punt van € 597,-. Voor de proceskosten van eiseres in bezwaar wordt dus in totaal € 1.791,- toegekend.
7.3.
Proceskosten in beroep
De vergoeding van de proceskosten van eiseres in beroep wordt met toepassing van het Bpb als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 4 × 0,5 punt voor het op verzoek van de rechtbank geven van schriftelijke inlichtingen als bedoeld in artikel 8:45, eerste lid, van de Awb) [6] met een waarde per punt van € 837,- bij een wegingsfactor 1. Voor de proceskosten van eiseres in beroep wordt dus in totaal € 2.511,- toegekend.
7.4.
Proceskosten verzoek schadevergoeding
Voorts is er aanleiding om de Staat te veroordelen in de proceskosten van eiseres in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden begroot op € 418,50 (1 punt met wegingsfactor 0,5 en een waarde per punt van € 837,-). [7]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen wijzigingsbesluit 1 gegrond;
  • vernietigt het wijzigingsbesluit 1, voor zover daarin het bezwaar tegen het primaire besluit 5 niet gegrond is verklaard en dat besluit niet is herroepen;
  • verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit 5 gegrond en herroept het primaire besluit 5;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het wijzigingsbesluit 1;
  • verklaart het beroep tegen wijzigingsbesluit 2 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres in bezwaar en beroep tot een totaalbedrag van € 4.302,-;
  • draagt het Uwv op het griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt de Staat tot betaling aan eiseres van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.000,-;
  • veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiseres in verband met het verzoek om schadevergoeding tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De brief verwijst naar de ontvangstbevestiging van 15 december 2020 van het bezwaarschrift van 10 december 2020, dat alleen gaat over de beslissing van 2 december 2020, zijnde het primaire besluit 4.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1333.
3.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 3 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1934.
4.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 21 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1148.
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 18 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3376.
6.Te weten de brieven van 18 oktober 2021, 19 mei 2022, 6 juli 2022 en 31 oktober 2022. De overige brieven komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de bestuursrechter daarom niet heeft verzocht, zodat dit geen schriftelijke inlichtingen zijn als bedoeld in art. 8:45, eerste lid, van de Awb.
7.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 7 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:298 en die van 17 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1855.