In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellante, die zich op 2 oktober 2019 ziek meldde als tuinbouwmedewerker. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante met ingang van 4 januari 2021 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv gedeeltelijk werd gegrond verklaard, maar de rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar hoorrecht is geschonden en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar medische situatie, waaronder hartklachten en psychische klachten. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellante ondubbelzinnig heeft afgezien van een hoorzitting, waardoor de hoorplicht is geschonden. Desondanks heeft de Raad vastgesteld dat appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunten naar voren te brengen en dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd.
De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, met verbetering van gronden. Het Uwv is veroordeeld in de proceskosten van appellante en moet het griffierecht vergoeden.