ECLI:NL:RBDHA:2023:14364

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
NL23.18126
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor familie- en gezinsleden op basis van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 september 2023, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. De referent, die op 24 november 2019 asiel heeft aangevraagd, is meerderjarig en heeft een aanvraag ingediend voor zijn moeder, zusje en broertje. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de familierechtelijke relatie niet aannemelijk is gemaakt en de referent niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de referent en zijn moeder, zusje en broertje. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris in het bestreden besluit van 25 mei 2023 bevestigd. De rechtbank heeft de belangen van de Nederlandse overheid afgewogen tegen die van de eisers en vastgesteld dat het belang van de overheid zwaarder weegt. Het beroep van eisers is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18126

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] en [eiser 1] ,

V-nummers: [nummer] , [nummer]
mede namens het minderjarige kind
[eiser 2](V-nummer: [nummer] ),
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. F. van Dijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. E. Boer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- en gezinslid bij [referent] , de referent.
1.1.
Referent heeft op 24 november 2019 in Nederland asiel aangevraagd. Referent is geregistreerd met een in 2001 gelegen geboortedatum, waarmee hij op 24 november 2019 de leeftijd van achttien jaar reeds had bereikt. In het aanmeldgehoor van 3 januari 2020 is door referent naar voren gebracht dat hij in de herfst van 2018 met het gezin uit Afghanistan is vertrokken en dat hij via Griekenland, Italië en Frankrijk naar Nederland is gereisd. Eisers verblijven volgens referent op dit moment in Iran.
1.2.
Referent heeft op 23 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een mvv voor zijn moeder, zusje en broertje. Daarbij is een huwelijkscertificaat overgelegd, waarin leeftijden en namen van vijf kinderen zijn vermeld. Daarbij is vermeld dat referent in 2010 tien jaar oud was. De leeftijd van het zusje stemt overeen met een kopie van een overgelegd paspoort. Van het broertje is eveneens een kopie van een paspoort overgelegd. Referent heeft geen (kopie van een) paspoort overgelegd.
1.3.
Bij brief van 31 maart 2022 is aan referent bericht dat voor moeder geen nareis-aanvraag kan worden ingediend, nu hij reeds meerderjarig was ten tijde van de asielprocedure. Desgevraagd is geantwoord dat referent de aanvraag wil omzetten naar een aanvraag op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Bij brief van 14 april 2022 zijn hiertoe de benodigde documenten verzonden.
1.4.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag in het primaire besluit van 10 juni 2022 afgewezen. De staatssecretaris heeft getoetst of eisers in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor het uitoefenen van gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM. Geconcludeerd is dat de familierechtelijke relatie nog niet is vast komen te staan. Er is geen nader onderzoek opgestart, omdat op voorhand is gebleken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Daarbij zijn de belangen van de Nederlandse overheid afgezet tegen de belangen van eisers.
1.5.
Hiertegen is bezwaar gemaakt. Op 5 april 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
1.6.
In het bestreden besluit van 25 mei 2023 heeft de staatssecretaris de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. De staatssecretaris heeft gemotiveerd uiteengezet waarom referent niet valt onder het jongvolwassenenbeleid en niet wordt aangenomen waarom hij meer dan gebruikelijk afhankelijk is van zijn moeder. Vervolgens is op basis van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van
13 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2006) een belangenafweging gemaakt.
2. De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de referent, bijgestaan door de gemachtigde. Namens de staatssecretaris is de gemachtigde verschenen. Ook is er een tolk verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eisers om een verblijfsvergunning regulier bij de referent. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Familierechtelijke relatie
4. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de gestelde familierechtelijke relatie niet aannemelijk is gemaakt, maar heeft vervolgens wel getoetst of de gestelde relatie tot vergunningverlening zou kunnen leiden. Dit is volgens de staatssecretaris niet het geval.
De rechtbank zal hieronder eerst toetsen of dit laatste standpunt kan worden ingenomen. Eerst als dat niet het geval is zal de rechtbank ingaan op het standpunt van de staatssecretaris dat de familierechtelijke relatie niet aannemelijk is gemaakt.

Nareis

5. Eisers voeren in de op 20 juli 2023 ingediende gronden aan dat de aanvraag ten onrechte is omgezet althans beoordeeld als een 8 EVRM-aanvraag. Daarbij is betoogd dat referent als minderjarige de Europese Unie is ingereisd en in Griekenland heeft verbleven en is gewezen op artikel 2, aanhef en onder f, van Richtlijn 2003/86/EG en het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 12 april 2018, ECLI:EU:C:2018:248.
5.1.
Uitgaande van het relaas van referent is circa een jaar verstreken tussen zijn vertrek uit Afghanistan (eind 2018) en inreis in Nederland (eind 2019). Bij de toetsing van de aanvraag is door de staatssecretaris aangesloten bij de tijdens de asielaanvraag geregistreerde geboortedatum.
5.2.
De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit, onder verwijzing naar Werkinstructie 2023/2 en het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 12 april 2018, ECLI:EU:C:2018:248, gesteld dat referent terecht is aangemerkt als meerderjarige. De staatssecretaris heeft daarnaast in het verweerschrift uitgelegd waarom eisers geen rechten kunnen ontlenen aan Richtlijn 2003/86/EG. Daarbij is gewezen op twee uitspraken van de ABRvS van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:981 en ECLI:NL:RVS:2019:982.
5.3.
Artikel 2, aanhef en onder f, van Richtlijn 20023/86/EG geeft de volgende definitie van een alleenstaande minderjarige:
“een onderdaan van een derde land of een staatloze jonger dan 18 jaar die zonder begeleiding van een krachtens de wet of het gewoonterecht verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van een lidstaat aankomt, zolang hij niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene staat, of een minderjarige die zonder begeleiding wordt achtergelaten nadat hij op het grondgebied van de lidstaat is aangekomen.”
5.4.
In het genoemde arrest van 12 april 2018 is het volgende overwogen:
“Wat de eerste van de twee (…) voorwaarden betreft (…) bepaalt artikel 2, aanhef en onder f (…) enkel dat de betrokkene „jonger dan 18 jaar” moet zijn, zonder te preciseren op welk tijdstip aan die voorwaarde moet zijn voldaan (§ 39).
(…)
wanneer met het oog op de toepassing van artikel 10, lid 3, onder a (…) voor de beoordeling van de leeftijd van een vluchteling de datum van indiening van het verzoek om internationale bescherming als uitgangspunt wordt genomen, [kan] een gelijke en voorzienbare behandeling worden gewaarborgd van alle verzoekers die zich in chronologisch opzicht in dezelfde situatie bevinden, doordat zo wordt verzekerd dat de slaagkansen van het verzoek om gezinshereniging voornamelijk afhangen van factoren die verband houden met de verzoeker en niet met de betrokken overheidsinstantie, zoals de behandelingsduur van het verzoek om internationale bescherming of van de aanvraag voor gezinshereniging (§ 60).”
5.5.
Wanneer de tijdens de asielaanvraag geregistreerde geboortedatum wordt gehanteerd, heeft referent als meerderjarige zijn verzoek om internationale bescherming in Nederland ingediend. De rechtbank ziet, anders dan de gemachtigde van eisers, in de onderhavige situatie, in het hanteren van de asielaanvraag als peilmoment geen strijd gelegen met Richtlijn 2003/86/EG of voornoemd arrest van het Hof van Justitie. De door de staatssecretaris gehanteerde werkwijze verzekert dat de slaagkansen van het verzoek om gezinshereniging voornamelijk afhangen van factoren die verband houden met de verzoeker en niet met de betrokken overheidsinstantie. Deze beroepsgrond faalt.
6. Daarmee komt de rechtbank aan bij de toetsing aan artikel 8 van het EVRM.
In geschil is of eiser onder het jongvolwassenbeleid valt, er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met de familieleden waarvoor de mvv is aangevraagd en de uitkomst van de door de staatssecretaris gemaakte belangenafweging.
Jongvolwassenenbeleid
7. Eisers stellen dat het jongvolwassenbeleid van toepassing is. Volgens de staatssecretaris valt referent daar niet onder.
7.1.
De staatssecretaris heeft ter zitting naar voren gebracht dat in het bestreden besluit een juiste toetsing aan het jongvolwassenenbeleid heeft plaatsgevonden.
7.2.
De criteria voor het vallen onder het jongvolwassenenbeleid staan geformuleerd in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
7.3.
In het bestreden besluit is gewezen op paragraaf 5.1 van Werkinstructie 2023/2, waarin het volgende is vermeld:
“Het gaat hier dan om overkomst van een jongvolwassen kind. Centraal in het jongvolwassenenbeleid staat de gestelde afhankelijkheid van de jongvolwassene van zijn ouders. Dus niet de omgekeerde situatie waarin de ouders afhankelijk zijn van de jongvolwassen. Dit geldt ook binnen het art. 8 EVRM-kader als de jongvolwassene zelf als referent optreedt en om overkomst vraagt van zijn ouders en broers en zussen.”
7.4.
In het bestreden besluit is verder overwogen dat het jongvolwassenenbeleid is bedoeld voor kinderen die weliswaar meerderjarig zijn, maar desondanks wel nog volledig op zijn of haar ouders leunen. Op de hoorzitting van 5 april 2023 is met referent gesproken. Hieruit blijkt volgens de staatssecretaris dat referent volledig voor zichzelf kan zorgen en daarnaast zorgt voor zijn in Nederland verblijvende broer en zijn achtergebleven gezinsleden financieel ondersteunt. Dit alles maakt volgens de staatssecretaris dat referent niet afhankelijk is van zijn moeder en niet onder het jongvolwassenenbeleid valt.
7.5.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers geen gronden aangevoerd die kunnen afdoen aan deze motivering.
More than the normal emotional ties
8. Bij de beoordeling van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen meerderjarige kinderen en hun ouders wordt gekeken of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de ABRvS (onder meer de uitspraak van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003, in het bijzonder rechtsoverweging 3.1), volgt dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, de mate van emotionele en financiële afhankelijkheid, eventuele samenwoning, de banden met het land van herkomst en de gezondheid van eisers relevant zijn.
8.1.
In het bestreden besluit is geconcludeerd dat referent niet meer dan gebruikelijk afhankelijk is van zijn moeder. De staatssecretaris heeft in dit kader gekeken naar de mate van emotionele en financiële afhankelijkheid, het samenwonen in Afghanistan tot aan de vlucht en de gezondheid van eisers. De staatssecretaris trekt de verklaringen over de goede band tussen referent en moeder en het gemis over en weer niet in twijfel, maar wijst er op dat een dergelijke goede band gebruikelijk is tussen een kind en diens ouder(s). Volgens de staatssecretaris kan met hetgeen naar voren is gebracht niet worden geconcludeerd dat er een zodanige emotionele afhankelijkheid is dat referent zonder de fysieke nabijheid van zijn moeder niet kan functioneren. De staatssecretaris ziet in het gestelde geen meer dan de gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en overweegt dat dit ook geldt voor de broer.
8.2.
Verder is gemotiveerd uiteengezet waarom dit ook niet wordt aangenomen in de relatie tussen referent en zijn zusje en hoe wordt aangekeken tegen “hechte persoonlijke banden” tussen referent en zijn broertje.
8.3.
Eisers hebben geen gronden aangevoerd die kunnen afdoen aan deze motivering. De beroepsgrond dat de staatssecretaris te makkelijk voorbijgaat aan de psychische problemen die zijn ontstaan door de gedwongen scheiding van het gezin is verder niet onderbouwd. Er zijn geen (medische) stukken ingediend waarin deze psychische problemen zijn beschreven (zie ook: de uitspraak van de ABRvS van 27 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2823). Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet.
Belangenafweging
9. Zoals de ABRvS eerder heeft overwogen, verplicht artikel 8 van het EVRM de staatssecretaris ertoe om alle relevante gegevens en belangen van het individuele geval kenbaar af te wegen tegen het algemene belang van het economisch welzijn van de Nederlandse staat. De rechter moet toetsen of de staatssecretaris dit heeft gedaan en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een "fair balance" tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend moet zijn (vgl. ABRvS 25 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2485).
De staatssecretaris heeft bij deze belangenafweging betrokken dat referent over onvoldoende middelen van bestaan beschikt en toelating, huisvesting, levensonderhoud en integratie van betrokkenen geheel ten laste van de Nederlandse samenleving komt. Verder is betrokken dat er geen sprake is van de meer dan de gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
De staatssecretaris heeft daarnaast overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangedragen die doorslaggevend in het voordeel van eisers moeten meewegen. Alles afwegende, weegt het belang van de Nederlandse overheid volgens de staatssecretaris zwaarder dan het belang van eisers om bij referent in Nederland te verblijven.
Uit de gronden van beroep, alsook het gehoor bij de ambtelijke commissie komt duidelijk de wens van eiser naar voren om zijn moeder, zusje en broertje naar Nederland te laten overkomen. Artikel 8 van het EVRM schept hier, onder de gegeven omstandigheden, echter geen positieve verplichting toe. De staatssecretaris heeft de betrokken belangen meegenomen en deugdelijk gemotiveerd waarom deze afweging is gemaakt. Eisers hebben geen gronden aangevoerd die kunnen afdoen aan deze motivering.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.