ECLI:NL:RBDHA:2023:14559

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
NL23.28673 en NL23.29682
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inbewaringstelling en terugkeerbesluit van een Indiase vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 september 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling en het terugkeerbesluit van een Indiase vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 7 september 2023 een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd, waarbij de vreemdeling werd verplicht terug te keren naar India. De vreemdeling had tijdens eerdere gehoren geen duidelijke asielwens geuit, maar pas tijdens een vertrekgesprek op 14 september 2023 aangegeven asiel in Nederland te willen aanvragen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende voortvarend had gehandeld, aangezien de eerste uitzettingshandeling pas op de achtste dag van de inbewaringstelling plaatsvond. Hierdoor werd de inbewaringstelling als onrechtmatig beschouwd. Het beroep tegen de inbewaringstelling werd gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het terugkeerbesluit ongegrond werd verklaard. De rechtbank kende de vreemdeling een schadevergoeding toe voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.28673 en NL23.29682

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Indiase nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Palanciyan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2023 (bestreden besluit 1) heeft de staatssecretaris aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Bij besluit van 7 september 2023 (het bestreden besluit 2) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft op 15 september 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 september 2023 gevoegd op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Over bestreden besluit 1
1. In het terugkeerbesluit heeft de staatssecretaris overwogen dat eiser niet of niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, en bepaald dat eiser dient terug te keren naar India en dat hem daarbij een terugkeertermijn wordt onthouden. De staatssecretaris heeft overwogen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
(lichte gronden)4a. zich niet aan één of meer andere voor de vreemdeling geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Asielwens
2. Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet op zijn plaats is omdat hij zowel tijdens het gehoor voorafgaand aan het terugkeerbesluit als tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling een asielwens heeft geuit.
2.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2468, moet een door een vreemdeling in persoon ten overstaan van de autoriteiten kenbaar gemaakte wens om hem internationale bescherming te verlenen als een asielverzoek worden aangemerkt. Van een asielverzoek is sprake als een vreemdeling verklaart dat hij hulp wil en dat zijn leven bij terugkeer gevaar loopt.
2.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser op 7 september 2023 voorafgaand aan de oplegging van het terugkeerbesluit met inreisverbod driemaal is gehoord: in het kader van het vermoeden van illegaal verblijf (het verhoor), in het kader van het terugkeerbesluit en inreisverbod (het eerste gehoor) en in het kader van de inbewaringstelling (het tweede gehoor). Tijdens deze gehoren heeft eiser zowel verklaard dat hij in India enkel familieproblemen heeft (tijdens het verhoor) als dat hij in India ook religieuze problemen heeft (tijdens het eerste en tweede gehoor) waardoor hij niet terug kan keren naar India. Desgevraagd is door eiser aangegeven dat hij bij terugkeer naar India vreest voor onmenselijke behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank is als reactie op deze mogelijke asieluitingen van eiser vervolgens voldoende doorgevraagd naar een eventuele asielwens van eiser in Nederland. De rechtbank acht hierbij de volgende passages uit de processen-verbaal van de gehoren in het bijzonder van belang:
Pagina 4, verhoor:
“V: Voor de duidelijkheid, u wilt alleen in Portugal asiel aanvragen voor een verblijfsvergunning?
A: Ja, ik heb niet zoveel kennis over asiel of verblijfsvergunning. Toen ik hier in Nederland was ben ik geholpen door een Marokkaanse man. Ik wil nu in Portugal asiel aanvragen nu ik dit allemaal weet.
V: U wilt geen asiel aanvragen in Nederland?
A: Nee, ik heb gehoord dat het hier moeilijk is. Daarom wil ik in Portugal asiel aanvragen. Maar ik wil mij eerst verdiepen in wat wel en niet kan. Ik heb meer informatie nodig. Het kan zijn dat ik wel asiel ga aanvragen in Nederland.
V: Maar Portugal heeft uw voorkeur begrijp ik?
A: Ja dat klopt.”
Pagina 3, eerste gehoor:
“V: Heeft u ooit in Nederland of andere EU-lidstaat een verblijfsvergunning asiel gehad die inmiddels is verlopen?
A: Nee, nooit asiel aangevraagd en geen verlopen aanvragen.”
Pagina 3, tweede gehoor:
“V: Als u vreest voor uw leven door uw religie, waarom heeft u dan geen asiel aangevraagd
ergens in Europa?
A: Ik wist het niet, over asiel.
V: Maar als we u vragen of u hier asiel wilt aanvragen, dan wilt u dat niet maar naar Portugal gaan, klopt dat?
A: Ik heb gehoord dat het hier moeilijk is daarom wil ik naar Portugal.”
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van de staatssecretaris dat uit deze verklaringen niet zonder meer blijkt dat eiser een wens had om asiel aan te vragen in Nederland terecht is ingenomen. Eiser heeft juist aangegeven liever in Portugal asiel aan te vragen. Verder acht de rechtbank van belang dat eiser heeft verklaard dat hij naar Nederland is gekomen met als doel om hier te werken en dat hij na zes maanden weer terug wil keren naar Portugal. Ook heeft eiser voorafgaand aan de oplegging van het terugkeerbesluit met inreisverbod eerst twee maanden in Nederland verbleven zonder dat hij gedurende die periode heeft verzocht om internationale bescherming in Nederland. Al met al is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris, ook gezien de voornoemde Afdelingsjurisprudentie, uit hetgeen eiser tijdens de gehoren heeft verklaard geen asielverzoek heeft hoeven af te leiden. Pas tijdens het vertrekgesprek van 14 september 2023 heeft eiser aangegeven in Nederland asiel te willen aanvragen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Summier gehoor
3. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat hij onvoldoende is gehoord voorafgaand aan de oplegging van het terugkeerbesluit.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de oplegging van het terugkeerbesluit en het inreisverbod voldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn belangen naar voren te brengen. Eiser heeft verder niet gemotiveerd welke onderdelen het gehoor niet zouden hebben volstaan. De enkele stelling dat het gehoor summier is geweest, is onvoldoende om het terugkeerbesluit en/ of het inreisverbod onrechtmatig te achten.
Gevolgen inreisverbod
4. Verder voert eiser aan dat hij nergens in Europa terecht kan nu in het besluit staat vermeld dat hij Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen en hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. De gevolgen van het inreisverbod staan volgens eiser niet in verhouding met de wijze waarop de zaak is aangebracht.
4.1.
De staatssecretaris moet een inreisverbod opleggen als een vreemdeling onrechtmatig in Nederland verblijft en hem een terugkeerbesluit is opgelegd en hem een vertrektermijn is onthouden ingevolge artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000. Dat staat in artikel 66a, eerste lid, onder a, van de Vw 2000. Daarbij heeft de staatssecretaris, afgezien van gevallen als genoemd in artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000, geen ruimte voor een nadere beoordeling of afweging van de belangen, zie ook de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2539. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat van een dergelijk geval sprake is. De enkele stelling van eiser dat het inreisverbod niet in verhouding staat tot de wijze waarop de zaak is aangebracht, acht de rechtbank hiervoor onvoldoende.
Over bestreden besluit 2
5. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
6. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft daaraan dezelfde gronden ten grondslag gelegd als aan het terugkeerbesluit met inreisverbod. Ook heeft de staatssecretaris nader gemotiveerd waarom deze gronden aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
7. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
8. Eiser voert aan dat de piketmelding te laat is verstuurd waardoor de gemachtigde eiser enkel telefonisch kon doen bijstaan tijdens het gehoor. Daarnaast voert eiser aan dat er sprake is van een gebrek tijdens het voortraject omdat niet is voldaan aan artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
8.1.
Uit paragraaf A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt dat er mag worden begonnen met het gehoor zonder bijzijn van een advocaat als de vreemdeling wel een advocaat bij het gehoor wenst, en de advocaat heeft aangegeven niet bij het gehoor aanwezig te kunnen of willen zijn. Uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling blijkt dat de piketadvocaat van eiser, mr. A.D. Kupelian, heeft aangegeven niet bij het gehoor aanwezig te willen zijn. De rechtbank ziet geen reden om aan het proces-verbaal te twijfelen. Verder blijkt uit het proces-verbaal dat eiser voorafgaand aan het gehoor contact heeft gehad met zijn piketadvocaat en dat eiser zelf akkoord is gegaan met de aanvang van het gehoor zonder aanwezigheid van de piketadvocaat. De rechtbank ziet in het voorgaande dan ook geen onrechtmatigheid.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat er niet is voldaan aan de eisen genoemd in artikel 5.3 van het Vb 2000. Uit het dossier blijkt immers niet dat aan eiser is uitgelegd dat hij tegen de maatregel van bewaring beroep in kan instellen en dat hij daarbij recht heeft op gratis rechtsbijstand. Er is hiermee sprake van het gebrek. De rechtbank ziet echter met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht aanleiding om het gebrek te passeren nu eiser beroep heeft ingediend en daarbij ook daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van gratis rechtsbijstand. Dit betekent dat eiser ondanks het gebrek niet is verstoken van zijn recht op gratis rechtsbijstand. Eiser is derhalve niet benadeeld. De rechtbank ziet in voorgaande wel aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Grondslag en gronden
9. Verder voert eiser aan dat hij tijdens zowel het gehoor voorafgaand aan het terugkeerbesluit als tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling een asielwens heeft geuit. De grondslag van de bewaring is daarom onjuist.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser op het moment van de inbewaringstelling viel onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft immers op 7 september 2023 een terugkeerbesluit en inreisverbod met een onmiddellijke vertrekplicht ontvangen. Zoals overwogen onder rechtsoverweging 2.2., is de rechtbank van oordeel dat eiser niet eerder dan 14 september 2023 een concrete asielwens heeft geuit. Verder overweegt de rechtbank dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 4a, 4c en 4d feitelijk juist zijn en, in samenhang gezien met de in de maatregel gegeven motivering, voldoende grond vormen voor het standpunt dat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.
Lichter middel
10. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd ook geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris een lichter middel dan bewaring had moeten opleggen en om de belangenafweging in dit kader in het voordeel van eiser te laten uitvallen. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
11. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is. Bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding zijn om hiervan af te wijken zodat een langere dan wel kortere periode geldt (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:989, onder 2.2). In dit geval heeft de staatssecretaris op 14 september 2023 (dag 8 van de inbewaringstelling) een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Niet is gebleken dat er daarvoor (vanaf het moment van het opleggen van de maatregel) andere handelingen ter voorbereiding van de uitzetting zijn verricht. De staatssecretaris heeft ter zitting aangegeven dat dit het gevolg is van een hoge werkdruk. De rechtbank overweegt dat de Afdeling in de recente uitspraak van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829, heeft geoordeeld dat de staatssecretaris, in een procedure waarin geen sprake was een geplande inbewaringstelling, voldoende voortvarend had gehandeld door op de zevende dag een eerste uitzettingshandeling te verrichten. De rechtbank is evenwel onder verwijzing naar de hiervoor vermelde jurisprudentie van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld door pas op de achtste dag een eerste uitzettingshandeling te verrichten. Er is in het geval van eiser onvoldoende sprake van bijzondere omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank kan werkdruk niet als zodanig gelden. Op grond hiervan acht de rechtbank de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig.
Over de beroepen
12. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is ongegrond. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is gegrond.
13. De rechtbank acht ten aanzien van het beroep tegen bestreden besluit 2 (de inbewaringstelling) gronden aanwezig om eiser een schadevergoeding toe te kennen voor negen dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel van 9 x € 100,00 (verblijf detentiecentrum) = € 900,00.
14. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris ten aanzien van het beroep tegen bestreden besluit 2 in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 900,00 te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.