ECLI:NL:RBDHA:2023:14574

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
NL23.29368
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduring van inbewaringstelling van een Nigeriaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 september 2023 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling, eiser, die in Nederland verblijft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 26 juni 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 14 september 2023 kennisgenomen van de voortduring van de bewaring, welke kennisgeving door eiser als een beroep werd aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2023 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Eiser heeft geweigerd mee te werken aan vertrekgesprekken en een presentatie bij de Nigeriaanse autoriteiten. De rechtbank concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn dat Nigeria in het algemeen weigert laissez-passers te verstrekken, en dat eiser in beginsel verantwoordelijk is voor de voortduring van zijn bewaring, aangezien hij niet meewerkt aan zijn uitzetting. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om eerder dan de gebruikelijke termijn van 90 dagen een nieuwe beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring te laten plaatsvinden, mede omdat eiser rechtsbijstand heeft en zijn gemachtigde de zaak in de gaten houdt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.29368

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 26 juni 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De staatssecretaris heeft de rechtbank op 14 september 2023 van de voortduring van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 10 augustus 2023 (in de zaak NL23.21368) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 4 augustus 2023 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Namens eiser is de rechtbank verzocht de voortduring van zijn inbewaringstelling kritisch te bekijken.
4. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. De staatssecretaris heeft sinds het sluiten van het vorige onderzoek op 8 augustus 2023 en 1 september 2023 gerappelleerd op de laissez-passer (lp) aanvraag. Verder heeft de staatssecretaris op 24 augustus 2023 en 18 september 2023 gepoogd een vertrekgesprek met eiser te voeren en op 31 augustus 2023 een presentatie in persoon bij de Nigeriaanse autoriteiten voor eiser gepland. Eiser heeft echter geweigerd mee te werken aan de vertrekgesprekken en de presentatie in persoon.
5. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Nigeria in algemene zin weigert lp’s te verstrekken, of dat er voor eiser in het bijzonder geen lp zal worden afgegeven, zodat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn kan worden aangenomen. Verder blijkt uit de in het procesdossier beschikbare informatie duidelijk dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting naar Nigeria. Zoals volgt uit de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210) mag van eiser worden verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting. Nu eiser zijn uitzetting belemmert is daarmee in beginsel het zicht op uitzetting al gegeven. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het voor rekening en risico van eiser komt dat de bewaring langer voortduurt, nu hij niet aan zijn meewerkplicht voldoet.
6. Tot slot overweegt de rechtbank, anders dan na afloop van de beoordeling van het eerste beroep in de uitspraak van 10 augustus 2023, geen aanleiding te zien om binnen een kortere termijn dan de 90 dagen een volgende rechtmatigheidsbeoordeling te laten verrichten. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser op dit moment rechtsbijstand heeft en eisers gemachtigde ter zitting heeft aangegeven de zaak in de gaten te blijven houden en eisers inbewaringstelling periodiek ter toetsing te willen voorleggen aan de rechtbank.
7. De rechtbank ziet ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.