ECLI:NL:RBDHA:2023:1479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3870
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenlandbijdrage en woonlandfactor Duitsland 2018; geschil over rekenmethode en toepassing van de Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Duitsland, en het Centraal Administratie Kantoor (CAK) over de buitenlandbijdrage op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2018. Eiser, die recht heeft op medische zorg in Duitsland, betwist de hoogte van de woonlandfactor die door het CAK is vastgesteld. Het primaire besluit van 1 december 2020 stelde de buitenlandbijdrage vast op € 4.666,84, terwijl eiser eerder een voorlopige bijdrage van € 5.190,27 had ontvangen. Eiser stelt dat de woonlandfactor te hoog is vastgesteld en verwijst naar fluctuaties in de woonlandfactoren en een onderzoek naar de houdbaarheid van de berekening.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de woonlandfactor voor Duitsland voor 2018 is vastgesteld op 0,8595, in afwijking van de eerder toegepaste factor van 0,9559. De rechtbank overweegt dat de berekening van de woonlandfactor jaarlijks kan fluctueren en dat de wetgever een dwingendrechtelijke rekenmethode heeft vastgesteld die door de bestuursrechter niet kan worden gewogen. De rechtbank concludeert dat het CAK de juiste rekenmethode heeft toegepast en dat het beroep van eiser ongegrond is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3870

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], district [district] in Duitsland, eiser,

en

het Centraal Administratie Kantoor (CAK), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de definitieve jaarafrekening buitenlandbijdrage over het jaar 2018 vastgesteld op € 4.666,84.
Bij besluit van 26 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Van eiser is een brief met bijlagen van 18 november 2022 ingekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2022. Partijen zijn niet ter zitting verschenen, zoals zij vooraf schriftelijk aan de rechtbank kenbaar hadden gemaakt. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op de zitting gesloten.
Partijen zijn op 30 januari 2023 bericht dat in deze zaak een rechterswisseling heeft plaatsgevonden. Daarbij is uitgelegd waarom en zijn zij in de gelegenheid gesteld kenbaar te maken of zij vanwege deze rechterswisseling een nieuwe zitting wensen. Nu partijen van die gelegenheid geen gebruik hebben gemaakt, is een nieuwe zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser woont sinds 2006 in Duitsland. Hij ontvangt pensioen van de Stichting Pensioenfonds ABP en van diverse particuliere verzekeraars. Daarnaast ontvangt hij een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet. Eiser is als verdragsgerechtigde in de zin van artikel 24 van de Verordening (EG) 883/2004 (Vo 883/2004) aangemerkt en heeft recht op medische zorg in Duitsland ten laste van Nederland. Voor dit recht op zorg is eiser op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw), gelezen in samenhang met artikel 30 van Vo 883/2004, een buitenlandbijdrage verschuldigd.
Besluitvorming en geschil
2.1.
Voorlopige buitenlandbijdrage
Bij besluit van 26 juli 2019 heeft verweerder de voorlopige buitenlandbijdrage voor het jaar 2018 vastgesteld op € 5.190,27 (met toepassing van woonlandfactor 0,9559 voor Duitsland voor het jaar 2018). Op het inkomen van eiser is € 5.086,01 ingehouden.
2.2.
Het primaire besluit
Bij het primaire besluit heeft verweerder (met toepassing van woonlandfactor 0,8595 voor Duitsland voor het jaar 2018) vastgesteld dat de bijdrageverplichting € 4.666,84 bedroeg en dat daarom € 419,17 te veel op het inkomen van eiser is ingehouden. Verweerder heeft om die reden bij het primaire besluit bepaald dat eiser het te veel op zijn inkomen ingehouden bedrag van € 419,17 terugontvangt, vermeerderd met een wettelijke rente van € 16,09.
2.3.
Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
3.
Geschil
Eiser betwist de juistheid van de woonlandfactor voor Duitsland voor het jaar 2018. Daartoe voert hij samengevat het volgende aan. Eiser stelt dat de woonlandfactor voor 2018 te hoog is vastgesteld. In dit verband wijst hij erop dat de woonlandfactoren over het jaar 2018 een grillig beeld vormen. Zo is ook voor Duitsland, Denemarken en Litouwen een plotselinge verhoging waarneembaar is, die in de daaropvolgende jaren weer is afgebouwd. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser naar de
paper“Onderzoek houdbaarheid woonlandfactorberekening” van november 2019 (onderzoek houdbaarheid woonlandfactorberekening). [1] Verweerder is volgens eiser onvoldoende ingegaan op wat hij in bezwaar (aanvullend) heeft aangevoerd. Hij verzoekt de rechtbank te bepalen dat verweerder de rekenmethode van de woonlandfactor voor Duitsland over het jaar 2018 dient aan te passen in die zin dat die wordt gebaseerd op het jaar 2017/2014, waarbij met terugwerkende kracht een correctie dient te worden toegepast. Bij voormelde brief van 18 november 2022 heeft eiser een grafiek met toelichting overgelegd om zijn betoog nader te onderbouwen.
Beoordeling
4. Het geschil spitst zich toe op de woonlandfactor die is gebruikt voor het
vaststellen van de buitenlandbijdrage voor het jaar 2018.
4.1.
Woonlandfactor
Uit artikel 69, derde lid, van de Zvw volgt dat bij de vaststelling van de buitenlandbijdrage rekening wordt gehouden met een bij ministeriële regeling te bepalen verhouding tussen de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon in het woonland van de rechthebbende ten laste van de sociale zorgverzekeringen in dat land en de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon in Nederland uit hoofde van deze wet en de Wet langdurige zorg (Wlz).
In artikel 6.3.1, eerste lid, van de Regeling zorgverzekering (wat de hiervoor bedoelde ministeriële regeling is) is vastgelegd hoe de buitenlandbijdrage wordt berekend. De hoogte van de verschuldigde bijdrage wordt vastgesteld door de berekeningsgrondslag te vermenigvuldigen met de zogeheten woonlandfactor. De woonlandfactor geeft de verhouding weer tussen de gemiddelde zorgkosten voor een persoon in het woonland en de gemiddelde zorgkosten ten laste van de sociale zorgverzekeringen in Nederland.
4.1.1.
Rekenmethode en woonlandfactor Duitsland voor 2018
De Regeling van de minister van VWS [2] van 10 november 2017, houdende wijziging van de Regeling zorgverzekering in verband met het vaststellen van de woonlandfactoren voor het jaar 2018 ten behoeve van de gedifferentieerde berekening van de bijdrage voor verdragsgerechtigden [3] bepaalt in artikel I onder B dat bijlage 4 van de Regeling zorgverzekering (voor zover hier van belang) als volgt komt te luiden: Duitsland: woonlandfactor 0,9559. De toelichting op deze regeling vermeldt onder meer dat de berekening van de woonlandfactor plaatsvindt volgens de formule: woonlandfactor = gemiddelde zorgkosten woonland / gemiddelde zorgkosten Nederland.
4.1.2.
Correctie woonlandfactor Duitsland voor 2018
Artikel II, onderdeel b, van de Wijzigingsregeling Regeling zorgverzekering (vaststellen woonlandfactoren 2020 t.b.v. gedifferentieerde berekening bijdrage verdragsgerechtigden) (de Wijzigingsregeling) [4] bepaalt dat, in afwijking van bijlage 4 van de Regeling zorgverzekering, het in artikel 6.3.1, eerste lid, van de Regeling zorgverzekering bedoelde verhoudingsgetal voor Duitsland voor het jaar 2018 0,8595 is, terwijl uit artikel III, tweede lid, van de Wijzigingsregeling volgt dat deze correctie terugwerkt tot 1 januari 2018. Als reden hiervoor vermeldt de toelichting (samengevat) dat de Duitse woonlandfactor te hoog is vastgesteld omdat in de gemiddelde Duitse zorgkosten kosten waren meegenomen die niet tussen de lidstaten worden afgerekend en daarmee niet meegenomen hadden moeten worden in de Duitse kostencomponent van de woonlandfactor en dat, voor zover in Duitsland wonende verdragsgerechtigden te veel hebben voldaan, het CAK zal overgegaan tot restitutie.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.2.1.
De gegevens die aan de woonlandfactoren ten grondslag liggen, kunnen jaarlijks fluctueren. Als bijvoorbeeld het aansprakenpakket van een land wordt aangepast, heeft dat gevolgen voor de kosten van dat pakket. Ook zijn demografische ontwikkelingen van invloed, evenals fluctuaties in de wisselkoers. Dat betekent dat de woonlandfactor per jaar kan verschillen.
4.2.2.
De wijze waarop de woonlandfactor wordt berekend is voor 2018 gelijk aan de daaraan voorafgaande jaren. Die factor wordt bepaald door de gemiddelde zorgkosten in het woonland te delen door de gemiddelde zorgkosten in Nederland.
4.2.3.
Van belang is verder dat verweerder is gehouden om toepassing te geven aan Bijlage 4 van de Regeling zorgverzekering, waarin de woonlandfactor is opgenomen (Stcr.2017, nr. 66088, 20 november 2017). Verweerder heeft geen ruimte om daarvan af te wijken.
Binnen het systeem van de scheiding van de staatsmachten kan de juistheid van een door de wetgever uitdrukkelijk bepaalde rekenmethode voor de berekening van de buitenlandbijdrage en de woonlandfactor niet door de bestuursrechter worden gewogen. Dat de berekeningswijze van de woonlandfactor ter discussie stond en inmiddels is gewijzigd brengt daar geen verandering in.
4.2.4.
Omdat verweerder de dwingendrechtelijk voorgeschreven rekenmethode met toepassing van de gecorrigeerde woonlandfactor voor Duitsland voor 2018 juist heeft toegepast en de te veel ingehouden voorlopige buitenlandbijdrage aan eiser heeft gerestitueerd, kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat deze beroepsgrond niet kan slagen. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. [5]
4.2.5.
Tot slot overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op wat eiser in de (aanvullende) gronden van bezwaar heeft aangevoerd. Voor het oordeel dat het bestreden besluit ontoereikend is gemotiveerd, bestaat daarom geen grond.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitgevoerd door Vincent van Polanen Petel van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, te vinden op: https://www.cbs.nl/-/media/_pdf/2019/46/onderzoek-houdbaarheid-woonlandfactorberekening.pdf.
2.Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
3.Staatscourant 2018, 66088.
4.Staatscourant 2019, 58198.
5.Onder meer de uitspraken van 17 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:316 en 28 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:481.