ECLI:NL:RBDHA:2023:15295

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.16313
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Versnelde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Somalische nationaliteit, op 11 januari 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 15 mei 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 5 juni 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft gereageerd met stukken en een verweerschrift, waarop eiser heeft gereageerd.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten, omdat partijen niet hebben aangegeven gebruik te willen maken van hun recht om gehoord te worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, die op 11 juli 2022 verstrijkt, is overschreden. De staatssecretaris had de termijn op 27 juni 2022 met negen maanden verlengd, waardoor de nieuwe termijn op 11 april 2023 zou verstrijken. Aangezien de termijn is overschreden en eiser rechtsgeldig in gebreke is gesteld, is het beroep gegrond verklaard.

De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken na het afnemen van het gehoor op 13 oktober 2023 een besluit op de aanvraag van eiser bekend te maken. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eiser zijn vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16313

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

geboren op [geboortedatum]
van Somalische nationaliteit,
v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.M.A. Breuls),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: M. Noslin).

Inleiding

1. Eiser heeft op 11 januari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
1.1
Bij brief van 15 mei 2023 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
1.2
Eiser heeft vervolgens op 5 juni 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
1.3
De staatssecretaris heeft de stukken en een verweerschrift ingediend.
1.4
Eiser heeft een reactie ingediend op het verweerschrift.
2. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, nu partijen, desgevraagd, niet hebben aangegeven gebruik te willen maken van hun recht ter zitting te worden gehoord.

Beoordeling rechtbank

3. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
4. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
5. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 11 januari 2022. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van eiser verstrijken op 11 juli 2022. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. De staatssecretaris heeft eiser op 27 juni 2022 op de hoogte gesteld van een verlenging van de beslistermijn met negen maanden, op grond van artikel 42, vierde lid, Vw. De beslistermijn zou daardoor verstrijken op 11 april 2023. De rechtbank stelt dan ook vast dat de (verlengde) beslistermijn is overschreden, dat eiser de staatssecretaris vervolgens rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
6. Het beroep is gegrond.
7. In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) is bepaald dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
7.1
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft zich in twee uitspraken van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) uitgelaten over de verbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet voor zover dat artikel de mogelijkheid uitsluit dat in de asielprocedure de staatssecretaris een dwangsom verbeurt wanneer hij na ingebrekestelling niet tijdig een besluit neemt op een asielaanvraag (de bestuurlijke dwangsom) dat en de bestuursrechter bepaalt dat de staatssecretaris een in een uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt (de rechterlijke dwangsom). Naar het oordeel van de ABRvS is het uitsluiten van het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom niet in strijd met het Unierecht. Dit betekent dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet binnen twee weken na ingebrekestelling alsnog een besluit neemt op de asielaanvraag van de vreemdeling. Het afschaffen van de rechterlijke dwangsom in asielzaken heeft de ABRvS wél in strijd met het Unierecht geacht. Artikel 1 van de Tijdelijk wet is in zoverre onverbindend.
8. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser van 11 januari 2022.
8.1
In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de ABRvS de staatssecretaris gevolgd in het standpunt dat een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-wekenmodel) passend is.
8.2
De ABRvS heeft in diezelfde uitspraak overwogen dat de rechter er in asielzaken rekening mee houdt dat de staatssecretaris aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Dit aspect van behoorlijk bestuur is een algemeen beginsel van het Unierecht waaraan de rechter toetst (arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2014, H.N., ECLI:EU:C:2014:302, punten 49, 50 en 56). Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn verplicht lidstaten procedures in elk geval uiterlijk binnen 21 maanden af te ronden. De rechter stelt dus geen onnodig lange nadere termijn en neemt in ieder geval de bovengrens van 21 maanden in acht. De rechtbank stelt vast dat in onderhavige zaak sinds de datum van de aanvraag, 11 januari 2022, bijna 21 maanden zijn verstreken.
8.3
In het verweerschrift van 21 september 2023 geeft de staatssecretaris aan dat eiser op 13 oktober 2023 gehoord wordt over zijn asielmotieven. De rechtbank acht gezien het bijna verstrijken van de 21 maandentermijn een termijn van vier weken na het afnemen van het gehoor op 13 oktober 2023 niet onnodig lang en niet onrealistisch kort. De rechtbank zal de staatssecretaris opdragen om binnen vier weken na de afname van het gehoor op
13 oktober 2023 een besluit op de aanvraag van eiser bekend te maken.
9. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt een maximum van € 7.500,-.
10. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
-draagt de staatssecretaris op binnen vier weken na de dag van de afname van het gehoor
(13 oktober 2023) alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
-bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke
dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
-veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van A.J. Kinds, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.