In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Algerijnse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de staatssecretaris weigerde deze in behandeling te nemen op grond van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De eiser had eerder asiel aangevraagd in Frankrijk en België, maar zijn verzoeken waren afgewezen. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht, waarbij de eiser aanvoerde dat hij niet terug kon naar Frankrijk vanwege problemen met de autoriteiten en andere individuen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de asielaanvraag niet in behandeling genomen hoefde te worden, omdat er geen bewijs was dat de eiser in Frankrijk een reëel risico op onmenselijke behandeling liep. De rechtbank volgde het interstatelijk vertrouwensbeginsel en concludeerde dat de overdracht van de eiser aan Frankrijk niet in strijd was met de Europese regelgeving. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, omdat er een zorgvuldigheidsgebrek was vastgesteld in de communicatie over de overdrachtstermijn.