ECLI:NL:RBDHA:2023:15481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.21527 en NL23.21528
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht onder de Dublinverordening met betrekking tot Algerijnse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Algerijnse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de staatssecretaris weigerde deze in behandeling te nemen op grond van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De eiser had eerder asiel aangevraagd in Frankrijk en België, maar zijn verzoeken waren afgewezen. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht, waarbij de eiser aanvoerde dat hij niet terug kon naar Frankrijk vanwege problemen met de autoriteiten en andere individuen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de asielaanvraag niet in behandeling genomen hoefde te worden, omdat er geen bewijs was dat de eiser in Frankrijk een reëel risico op onmenselijke behandeling liep. De rechtbank volgde het interstatelijk vertrouwensbeginsel en concludeerde dat de overdracht van de eiser aan Frankrijk niet in strijd was met de Europese regelgeving. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, omdat er een zorgvuldigheidsgebrek was vastgesteld in de communicatie over de overdrachtstermijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.21527 (beroep) en NL23.21528 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiserV-nummer: [v-nummer] ,

(gemachtigde: mr. A. Szirmai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: F. Gieskes).

Procesverloop

In het besluit van 25 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 22 augustus 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [datum 1] 1994 en heeft de Algerijnse nationaliteit.
1.1
Verweerder heeft een terugnameverzoek gedaan bij België omdat uit Eurodac is gebleken dat eiser daar op 1 december 2022 asiel heeft aangevraagd. Tegelijkertijd heeft verweerder een terugnameverzoek gedaan bij Frankrijk omdat uit Eurodac is gebleken dat eiser daar op 27 december 2021 asiel heeft aangevraagd. België heeft het verzoek afgewezen omdat Frankrijk verantwoordelijk is. Frankrijk heeft het verzoek geaccepteerd.
1.2
Vervolgens is eiser uitgenodigd voor een gehoor. Hier is eiser zonder afmelding niet verschenen. Eiser is opnieuw uitgenodigd en op 27 juni 2023 wel op het gehoor verschenen. Hierin heeft hij verklaard dat hij Algerije op 5 juli 2021 voor het laatst heeft verlaten. Hij verklaart dat hij asiel heeft aangevraagd in Frankrijk maar dat die aanvraag is afgewezen. Vervolgens heeft hij asiel aangevraagd in België. De uitkomst hiervan heeft hij niet afgewacht. Hij is vertrokken naar Nederland en heeft hier asiel aangevraagd. Eiser stelt niet terug te kunnen naar Frankrijk omdat hij daar problemen heeft met Algerijnse jongens die hem dwongen in drugs te handelen. Ook had hij problemen met de politie. Zij zouden hem racistisch hebben bejegend.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] , omdat Frankrijk hiervoor verantwoordelijk is. Verweerder heeft de aanvraag niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening [2] onverplicht in behandeling genomen. Het uitgangspunt is namelijk dat ten aanzien van Frankrijk kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan omdat hij in Frankrijk een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest [3] . De algemene verwijzingen naar AIDA-landenrapporten zijn hiervoor onvoldoende. Bovendien is deze informatie al betrokken door de Afdeling [4] in de uitspraak waarin is geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Frankrijk heeft met het claimakkoord ook gegarandeerd de asielaanvraag te behandelen met inachtneming van de internationale richtlijnen. Mochten er wel problemen zijn dan kan eiser hierover klagen bij de Franse autoriteiten. Dit geldt ook voor de problemen die eiser zou hebben met de jongens. Niet is gebleken dat de autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen. Verder is niet gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht leidt tot onevenredige hardheid.
Is de uitvoering van het overdrachtsbesluit opgeschort door de gevraagde voorlopige voorziening in beroep?
3. De rechtbank volgt de zittingsplaats Utrecht [5] in het volgende oordeel. Door de arresten van het Hof van 30 maart 2023 [6] ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de uitvoering van het overdrachtsbesluit op grond van artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening in het geval van eiser is opgeschort in afwachting van de uitkomst van het beroep in eerste aanleg. Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend.
3.1
Uit artikel 27, derde lid, onder c, van de Dublinverordening volgt dat het indienen
van een verzoek om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat uitvoering wordt gegeven aan het overdrachtsbesluit als gevolg heeft dat de overdracht wordt opgeschort totdat de beslissing op het eerste opschortingsverzoek wordt gegeven. Deze regel is ook opgenomen in paragraaf C2/11 van de Vc [7] . Artikel 27, derde lid, onder c, van de Dublinverordening biedt geen grond om te oordelen dat er pas sprake is van opschortende werking in de zin van artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening als de voorlopige voorziening door de rechter is toegewezen
.
3.2
Eiser heeft bij de rechtbank op 26 juli 2023 beroep ingesteld tegen het overdrachtsbesluit en op dezelfde dag om een voorlopige voorziening gevraagd om uitvoering van het overdrachtsbesluit te voorkomen totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist. In de onderhavige uitspraak beslist de rechtbank op het beroep en de voorzieningenrechter op de voorlopige voorziening. Dit betekent dat de uitvoering van het overdrachtsbesluit, dat wil zeggen de feitelijke overdracht, van 26 juli 2023 tot de datum van deze uitspraak is opgeschort op basis van artikel 27, derde lid, onder c, van de Dublinverordening en de overdrachtstermijn thans nog niet is verlopen.
3.3
De rechtbank ziet hierbij geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen gelet op de tekst van artikel 27, derde lid, onder c van de Dublinverordening.
3.4
De rechtbank is echter wel van oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank komt tot dit oordeel, omdat verweerder de brief die aan Frankrijk is gestuurd met betrekking tot het opschorten van de overdrachtstermijn door het verzoek om een voorlopige voorziening niet aan eiser is verzonden. Het had wel op de weg van verweerder gelegen om eiser hierover te informeren en mede te delen dat een verzoek om een voorlopige voorziening de overdrachtstermijn opschort, te meer nu het hier gaat om een gewijzigd inzicht van verweerder op dit punt. Omdat dit pas is gebeurd een dag voor de zitting, nadat gemachtigde van eiser zich op het standpunt stelde dat de overdrachtstermijn was verstreken, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek. De rechtbank zal dit gebrek echter met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [8] passeren. Op grond van het informatiebericht van 14 juli 2023 [9] had eiser namelijk wel op de hoogte kunnen zijn van het gewijzigde inzicht van verweerder. Eiser is daarom niet in zijn belangen geschaad.
3.5
Gelet op het voorgaande is de overdrachtstermijn dus nog niet verstreken. De rechtbank zal daarom inhoudelijk ingaan op het beroep.
Mag verweerder uitgaan van de geregistreerde geboortedatum?
4. Eiser is in Frankrijk geregistreerd met de geboortedatum [datum 1] 1994. Eiser stelt nu dat zijn geboortedatum [datum 2] 1994 is en dat zijn geboortedatum in Frankrijk onjuist is geregistreerd. Eiser heeft geen enkel document of andere onderbouwing voor zijn gestelde geboortedatum.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder uit mag gaan van de in Frankrijk geregistreerde geboortedatum. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Verweerder mag er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel van uitgaan dat de registraties in de andere lidstaten zorgvuldig hebben plaatsgevonden. In beginsel mag verweerder dan ook afgaan op de juistheid van de in Frankrijk geregistreerde geboortedatum. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat eiser zijn gestelde geboortedatum niet heeft onderbouwd met (identificerende) documenten, terwijl niet is gebleken dat hij niet aan dergelijke documenten kan komen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Mag verweerder uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Frankrijk niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanwege het tekort aan opvangplekken. Eiser verwijst hierbij naar het AIDA-rapport.
5.1
De rechtbank overweegt dat verweerder er in het algemeen op mag vertrouwen dat de lidstaten die partij zijn bij de Dublinverordening hun internationale verplichtingen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). Een individuele beoordeling – zoals eiser stelt – alvorens wordt overgedragen is gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel daarom (in beginsel) niet nodig. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd.
5.1.1
Verweerder heeft terecht gesteld dat ten aanzien van Frankrijk nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit volgt ook uit de uitspraken van de Afdeling van 21 april 2021 [10] , 16 juni 2021 [11] en van 9 maart 2022 [12] . In het AIDA-rapport wordt geen wezenlijk ander beeld van de opvang van asielzoekers in Frankrijk geschetst dan al eerder naar voren is gekomen uit de informatie die door de Afdeling al is beoordeeld in de voornoemde uitspraken. Met slechts algemene verwijzingen naar het AIDA-rapport (update 2022), zonder uitleg hoe dit ziet op de situatie van eiser en aan te geven waarom daardoor anders moet worden geoordeeld dan de Afdeling heeft gedaan, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt waarom in zijn geval niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De enkele stelling van eiser dat verweerder het risico neemt dat eiser mogelijk in een situatie terechtkomt die in strijd is met artikel 3 EVRM [13] is hiertoe onvoldoende. Bovendien hebben de Franse autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd het verzoek om internationale bescherming van eiser in behandeling te zullen nemen. De Procedure-, Opvang-, en Kwalificatierichtlijn gelden ook ten aanzien van de asielprocedure in Frankrijk. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
Het verzoek om voorlopige voorziening
7. Gezien deze beslissing over het beroep van eiser, is er geen reden meer om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
De proceskosten
8. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Dit vanwege het geconstateerde gebrek zoals is overwogen in rechtsoverweging 3.4. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 2.929,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een halve punt voor het indienen van een schriftelijke reactie met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1)

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50,-.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R. Moes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Afdeling bestuursrechtbank van de Raad van State.
5.Rechtbank Den Haag 4 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11793.
6.E.N., S.S. en J.Y tegen Nederland, ECLI:EU:C:2023:272.
7.Vreemdelingencirculaire 2000.
8.Algemene wet bestuursrecht.
9.IB 2023/54, het opschorten van de overdrachtstermijn in Dublinzaken bij indienen van een voorlopige voorziening.
13.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.